Volgorde

Vlooien

4 soorten

Vlooien (Siphonaptera, ook wel Aphaniptera) vormen een orde die behoort tot de onderklasse van de gevleugelde insecten (Pterygota). Hoewel ze tot de gevleugelde insecten behoren, hebben ze nooit vleugels. Die hebben ze in de loop van hun evolutie verloren. Alle vlooien zijn gespecialiseerde bloedparasieten van gewervelde dieren. Sommige soorten bijten ook huisdieren en mensen. Ze worden hierdoor gezien als een van de belangrijkste plaaginsecten. Vlooien kunnen alleen leven bij dieren met lichaamsbeharing zoals zoogdieren, of een verenkleed zoals vogels. De insecten hebben een afgeplatte en sterk aangepaste lichaamsbouw en meestal krachtige springpoten. De meeste vlooien zijn een tot drie millimeter groot; allemaal zijn ze kleiner dan een centimeter.

Er zijn ongeveer 2500 verschillende soorten vlooien beschreven. In België en Nederland worden iets meer dan 50 soorten gevonden. Alle vlooien zijn holometabool en kennen een volledige gedaanteverwisseling. Ze hebben een wormachtige larve die totaal niet op het volwassen insect lijkt.

Vlooien hebben zich gespecialiseerd in het zuigen van het bloed van warmbloedige dieren, dus zoogdieren of vogels. Andere dieren, zoals amfibieën, reptielen en op het land levende ongewervelden hebben wel te lijden van bloedzuigende vliegen, maar nooit van vlooien. Het dier waaraan de vlo gebonden is wordt de gastheer genoemd. Vlooien leven niet permanent op een dier -zoals sommige soorten luizen- maar komen alleen naar de gastheer om bloed te zuigen. Een verhoogde concentratie CO2 vergroot de activiteit van de vlo.

Ze lijken wat betreft hun levenswijze op teken. Vlooien zijn echter niet verwant aan teken, die tot de spinachtigen behoren.

De wormachtige larven van vlooien hebben een vaste plaats nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Een nest is hiertoe vaak onontbeerlijk. De larven hebben namelijk bloed nodig om te kunnen overleven, en aangezien de larven zelf niet kunnen zuigen zijn ze afhankelijk van het bloed in de uitwerpselen van de volwassen vlooien. Dit beperkt ze sterk in hun ontwikkeling: vlooieneitjes of -larven die buiten het nest geraken zullen verhongeren.

In Nederland is de kattenvlo (Ctenocephalides felis) de meest voorkomende soort, deze vlo kan ook bij mensen en honden voorkomen. De mensenvlo (Pulex irritans) wordt in West-Europa haast niet meer gezien en de hondenvlo (Ctenocephalides canis) nog zelden. Andere bekende soorten zijn de vogelvlo (Dasypsyllus gallinulae), de rattenvlo (Nosopsyllus fasciatus) en de Indische rattenvlo (Xenopsylla cheopis). In andere delen van de wereld zijn vlooien een bekende plaag, in Zuid-Afrika bijvoorbeeld zijn mensenvlooien heel gewoon, vooral onder de arme bevolking. Allerlei soorten dieren hebben hun eigen vlooien. In verlaten vogelnesten worden vaak na maanden nog vogelvlooien aangetroffen die weleens een menselijke bloedmaaltijd gebruiken, maar zich bij de mens op den duur niet kunnen handhaven.

Vlooien komen wereldwijd voor en ontbreken alleen in gebieden waar geen nestbouwende zoogdieren en vogels leven. Aangezien dergelijke gebieden erg zeldzaam zijn, komen vlooien in de praktijk overal ter wereld voor.

Wat betreft de verspreiding zijn er twee groepen van vlooien: soorten die in een afgebakend gebied voorkomen en soorten met een kosmopolitische verspreiding. De meeste soorten behoren tot de eerste groep; ze leven bij dieren die vrij klein of relatief zeldzaam zijn zoals spitsmuizen, woelmuizen, eekhoorns, vleermuizen en egels. Een handvol vlooien heeft echter een wereldwijde verspreiding omdat ze leven bij dieren die als cultuurvolger of huisdier door toedoen van de mens wereldwijd zijn geïntroduceerd. De bekendste soorten zijn de kattenvlo, de hondenvlo, de mensenvlo en de rattenvlo. Zie voor een uitgebreidere lijst het kopje taxonomie en indeling.

Voorbeelden van vlooiensoorten die beperkt voorkomen zijn Xenospyla cheopis, die bij scheepsratten leeft en zo in havens opduikt, en de vlo Hectopsylla psittaci. Deze laatste soort leeft van tropische vogels uit Zuid-Amerika en wordt door de handel in exotische dieren verspreid.

laat minder zien

Vlooien (Siphonaptera, ook wel Aphaniptera) vormen een orde die behoort tot de onderklasse van de gevleugelde insecten (Pterygota). Hoewel ze tot de gevleugelde insecten behoren, hebben ze nooit vleugels. Die hebben ze in de loop van hun evolutie verloren. Alle vlooien zijn gespecialiseerde bloedparasieten van gewervelde dieren. Sommige soorten bijten ook huisdieren en mensen. Ze worden hierdoor gezien als een van de belangrijkste plaaginsecten. Vlooien kunnen alleen leven bij dieren met lichaamsbeharing zoals zoogdieren, of een verenkleed zoals vogels. De insecten hebben een afgeplatte en sterk aangepaste lichaamsbouw en meestal krachtige springpoten. De meeste vlooien zijn een tot drie millimeter groot; allemaal zijn ze kleiner dan een centimeter.

Er zijn ongeveer 2500 verschillende soorten vlooien beschreven. In België en Nederland worden iets meer dan 50 soorten gevonden. Alle vlooien zijn holometabool en kennen een volledige gedaanteverwisseling. Ze hebben een wormachtige larve die totaal niet op het volwassen insect lijkt.

Vlooien hebben zich gespecialiseerd in het zuigen van het bloed van warmbloedige dieren, dus zoogdieren of vogels. Andere dieren, zoals amfibieën, reptielen en op het land levende ongewervelden hebben wel te lijden van bloedzuigende vliegen, maar nooit van vlooien. Het dier waaraan de vlo gebonden is wordt de gastheer genoemd. Vlooien leven niet permanent op een dier -zoals sommige soorten luizen- maar komen alleen naar de gastheer om bloed te zuigen. Een verhoogde concentratie CO2 vergroot de activiteit van de vlo.

Ze lijken wat betreft hun levenswijze op teken. Vlooien zijn echter niet verwant aan teken, die tot de spinachtigen behoren.

De wormachtige larven van vlooien hebben een vaste plaats nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Een nest is hiertoe vaak onontbeerlijk. De larven hebben namelijk bloed nodig om te kunnen overleven, en aangezien de larven zelf niet kunnen zuigen zijn ze afhankelijk van het bloed in de uitwerpselen van de volwassen vlooien. Dit beperkt ze sterk in hun ontwikkeling: vlooieneitjes of -larven die buiten het nest geraken zullen verhongeren.

In Nederland is de kattenvlo (Ctenocephalides felis) de meest voorkomende soort, deze vlo kan ook bij mensen en honden voorkomen. De mensenvlo (Pulex irritans) wordt in West-Europa haast niet meer gezien en de hondenvlo (Ctenocephalides canis) nog zelden. Andere bekende soorten zijn de vogelvlo (Dasypsyllus gallinulae), de rattenvlo (Nosopsyllus fasciatus) en de Indische rattenvlo (Xenopsylla cheopis). In andere delen van de wereld zijn vlooien een bekende plaag, in Zuid-Afrika bijvoorbeeld zijn mensenvlooien heel gewoon, vooral onder de arme bevolking. Allerlei soorten dieren hebben hun eigen vlooien. In verlaten vogelnesten worden vaak na maanden nog vogelvlooien aangetroffen die weleens een menselijke bloedmaaltijd gebruiken, maar zich bij de mens op den duur niet kunnen handhaven.

Vlooien komen wereldwijd voor en ontbreken alleen in gebieden waar geen nestbouwende zoogdieren en vogels leven. Aangezien dergelijke gebieden erg zeldzaam zijn, komen vlooien in de praktijk overal ter wereld voor.

Wat betreft de verspreiding zijn er twee groepen van vlooien: soorten die in een afgebakend gebied voorkomen en soorten met een kosmopolitische verspreiding. De meeste soorten behoren tot de eerste groep; ze leven bij dieren die vrij klein of relatief zeldzaam zijn zoals spitsmuizen, woelmuizen, eekhoorns, vleermuizen en egels. Een handvol vlooien heeft echter een wereldwijde verspreiding omdat ze leven bij dieren die als cultuurvolger of huisdier door toedoen van de mens wereldwijd zijn geïntroduceerd. De bekendste soorten zijn de kattenvlo, de hondenvlo, de mensenvlo en de rattenvlo. Zie voor een uitgebreidere lijst het kopje taxonomie en indeling.

Voorbeelden van vlooiensoorten die beperkt voorkomen zijn Xenospyla cheopis, die bij scheepsratten leeft en zo in havens opduikt, en de vlo Hectopsylla psittaci. Deze laatste soort leeft van tropische vogels uit Zuid-Amerika en wordt door de handel in exotische dieren verspreid.

laat minder zien