Familie

Schubdieren

8 soorten

Schubdieren, ook wel termieteneters genoemd (Manidae) vormen een familie van zoogdieren. Het is de enige nog levende familie uit de orde der schubdierachtigen (Pholidota). Er zijn acht verschillende soorten, die voorkomen in de bossen en graslanden van westelijk- en oostelijk Afrika en in Zuid-Azië, van India en Sri Lanka tot Sumatra en Kalimantan. Sommige soorten leven in bomen, anderen op de grond. Enkele van de boombewonende schubdieren hebben een grijpstaart.

De schubben liggen als dakpannen over het lichaam en bedekken het gehele lijf met uitzondering van de buik en de binnenzijde van de armen. Schubdieren zien er op het eerste gezicht uit als lopende dennenappels. Bij gevaar rollen ze zich als een egel op, waarbij de schubben bescherming bieden tegen vijanden. Alleen hyena's en grote katten kunnen door deze laag dringen. Ze verschillen in grootte van het langstaartschubdier, dat 30 tot 35 centimeter lang en 1,2 tot 2 kilogram zwaar wordt, tot het reuzenschubdier, dat 75 tot 85 centimeter lang en 25 tot 33 kilogram zwaar wordt. Mannetjes worden veel groter dan vrouwtjes.

Schubdieren zijn gespecialiseerd in het eten van mieren en termieten. Ze hebben een lange, dunne tong, bedekt met kleverig speeksel. Schubdieren hebben geen tanden, en het voedsel wordt vermalen in de stevige maag. Oren zijn klein of ontbreken. De voorpoten zijn omgevormd tot korte, krachtige graafpoten.

Het zijn solitaire dieren. Ze krijgen meestal één jong. De moeder beschermt de jongen bij gevaar door zich om de jongen heen op te rollen. Na twee jaar zijn de jongen geslachtsrijp. Schubdieren lijden onder het verlies van hun natuurlijke habitat en worden op grote schaal gevangen en gedood om het vlees en met name de schubben. Aan de schubben van schubdieren worden in delen van Afrika en Azië geneeskundige krachten toegekend. Ze zijn hierdoor een van de sterkst bedreigde groepen van zoogdieren ter wereld.

laat minder zien

Schubdieren, ook wel termieteneters genoemd (Manidae) vormen een familie van zoogdieren. Het is de enige nog levende familie uit de orde der schubdierachtigen (Pholidota). Er zijn acht verschillende soorten, die voorkomen in de bossen en graslanden van westelijk- en oostelijk Afrika en in Zuid-Azië, van India en Sri Lanka tot Sumatra en Kalimantan. Sommige soorten leven in bomen, anderen op de grond. Enkele van de boombewonende schubdieren hebben een grijpstaart.

De schubben liggen als dakpannen over het lichaam en bedekken het gehele lijf met uitzondering van de buik en de binnenzijde van de armen. Schubdieren zien er op het eerste gezicht uit als lopende dennenappels. Bij gevaar rollen ze zich als een egel op, waarbij de schubben bescherming bieden tegen vijanden. Alleen hyena's en grote katten kunnen door deze laag dringen. Ze verschillen in grootte van het langstaartschubdier, dat 30 tot 35 centimeter lang en 1,2 tot 2 kilogram zwaar wordt, tot het reuzenschubdier, dat 75 tot 85 centimeter lang en 25 tot 33 kilogram zwaar wordt. Mannetjes worden veel groter dan vrouwtjes.

Schubdieren zijn gespecialiseerd in het eten van mieren en termieten. Ze hebben een lange, dunne tong, bedekt met kleverig speeksel. Schubdieren hebben geen tanden, en het voedsel wordt vermalen in de stevige maag. Oren zijn klein of ontbreken. De voorpoten zijn omgevormd tot korte, krachtige graafpoten.

Het zijn solitaire dieren. Ze krijgen meestal één jong. De moeder beschermt de jongen bij gevaar door zich om de jongen heen op te rollen. Na twee jaar zijn de jongen geslachtsrijp. Schubdieren lijden onder het verlies van hun natuurlijke habitat en worden op grote schaal gevangen en gedood om het vlees en met name de schubben. Aan de schubben van schubdieren worden in delen van Afrika en Azië geneeskundige krachten toegekend. Ze zijn hierdoor een van de sterkst bedreigde groepen van zoogdieren ter wereld.

laat minder zien