Volgorde

Schorpioenen

15 soorten

Schorpioenen (Scorpiones) zijn een orde van geleedpotige dieren die behoren tot de klasse der spinachtigen. Ze behoren tot de oudst bekende spinachtigen en worden gezien als een van de meest primitieve landdieren. Schorpioenen worden vertegenwoordigd door ongeveer 1800 soorten en vele uitgestorven soorten die als fossiel bekend zijn. Het is een van de weinige groepen van dieren waarvan de vertegenwoordigers er allemaal min of meer hetzelfde uitzien en moeilijk met andere dieren verward kunnen worden. Het is de enige groep van dieren met gifklieren en een naaldachtig toedieningsapparaat aan het einde van een langwerpig, gespierd en erg beweeglijk deel van het achterlijf.

Alle schorpioenen zijn zeer giftig voor kleine dieren, enkele tientallen soorten zijn ook gevaarlijk voor de mens. De meeste schorpioenen zijn niet in staat om een mens te doden. Met name de soorten die niet alleen giftig zijn, maar ook algemeen voorkomen zijn verantwoordelijk voor vele menselijke slachtoffers en bezorgen de schorpioenen net als de spinnen een onverdiend slechte naam. Schorpioenen worden hierdoor bij het grote publiek beschouwd als gevaarlijke dieren.

Schorpioenen komen voor in subtropische en tropische landen en leven ook in woestijnen. Ze leven in spleten en holen, soms graven ze zelf een ondergrondse gang of hol en er zijn zelfs soorten die in bomen leven. Schorpioenen leven solitair en zijn kannibalistisch.

Schorpioenen zijn zonder uitzondering carnivoor en jagen op verschillende ongewervelden die door de mens als plaag worden beschouwd, zoals kakkerlakken en andere plaaginsecten. Schorpioenen zijn daarnaast zeer bestendige dieren, die soms in extreme omstandigheden leven. Kleinere soorten worden enkele centimeters lang en leven vaak slechts enkele jaren. Bij grotere soorten duurt het vele jaren voor ze volwassen zijn. Dergelijke soorten kunnen een lengte van meer dan twintig centimeter bereiken.

Schorpioenen zijn bewoners van warme streken, alle soorten komen voor in tropische tot subtropische gebieden. Ze komen op alle continenten voor, behalve Antarctica. Ook in Nieuw-Zeeland komen van nature geen soorten voor. In Afrika, Australië en Zuid-Amerika komen schorpioenen overal voor, in Europa en Azië komen schorpioenen alleen voor in het zuidelijke deel; in België en Nederland is het te koud voor schorpioenen. In Noord-Amerika komen vertegenwoordigers voor in het zuiden en een groot deel van de Verenigde Staten, met in het westen een noordelijke strook in Canada. In het oosten van de VS ontbreken schorpioenen. De oostelijke grens van het verspreidingsgebied loopt grofweg van Winnipeg tot Atlanta.

In Europa en Azië komen de soorten alleen in het zuiden voor. Hierbij valt op dat het verspreidingsgebied beperkt is tot een vrijwel rechte lijn die de 45e breedtegraad volgt. In Europa zijn schorpioenen te vinden tot het midden van Frankrijk. De grens van het verspreidingsgebied loopt net ten zuiden van Duitsland.

Sommige soorten zijn in andere landen geïntroduceerd en hebben zich als exoot weten te handhaven. Een voorbeeld is de Zuid-Europese en Afrikaanse Europese zwarte schorpioen (Euscorpius flavicaudis), die tegenwoordig ook in Uruguay en Groot-Brittannië voorkomt. De soort is in Groot-Brittannië terechtgekomen door de handel in fruit en heeft zich gevestigd in Sheerness, Kent. Ook in Nieuw-Zeeland zijn ze door de mens uitgezet.

Vrijwel alle soorten zijn terrestrisch; het zijn bodembewoners en de meeste soorten leven in spleten in of dicht bij de bodem, waaraan hun lichaam is aangepast. Andere soorten zijn aangepast aan zanderige habitats en kunnen snel over rul zand rennen, verstoppen zich onder voorwerpen of graven zich half in. Andere soorten graven een hol, waarin ze zich vrijwel permanent ophouden en alleen verlaten om naar voedsel en een partner te zoeken. Dergelijke soorten zijn erg honkvast, maar er zijn ook schorpioenen die een zwervend bestaan leiden. Schorpioenen zijn slechts bij hoge uitzondering boombewonend. Liocheles australiensis is een van de weinige soorten die als strikt arboreaal kan worden aangemerkt. Deze soort is weleens aangetroffen op een hoogte van 40 meter.

In koude streken zoals gebieden rond de polen komen geen vertegenwoordigers voor, maar sommige soorten leven in noordelijke streken en zijn aangepast aan de hier koelere winters. Enkele schorpioenen kunnen tot hoog in de bergen worden aangetroffen. In de Andes zijn waarnemingen bekend tot een hoogte van 5500 meter boven zeeniveau en in de Himalaya is de soort Scorpiops rohtangensis tot op 4300 meter aangetroffen onder besneeuwde stenen.

Hoewel schorpioenen uit waterdieren zijn geëvolueerd, hebben alle soorten het vermogen om in water te overleven verloren. Sommige soorten zijn littoraal; ze leven in de getijdenzone tussen aangespoeld zeewier, zoals Vaejovis littoralis, die leeft langs de kust van de Golf van Californië. Ook deze soorten verdrinken echter ogenblikkelijk als ze in het water terechtkomen. Van de pas in 2007 beschreven soort fossiele soort Akrav israchanani wordt vermoed dat het dier volledig blind was en uitsluitend in diepe grotten leefde (troglobiet).

laat minder zien

Schorpioenen (Scorpiones) zijn een orde van geleedpotige dieren die behoren tot de klasse der spinachtigen. Ze behoren tot de oudst bekende spinachtigen en worden gezien als een van de meest primitieve landdieren. Schorpioenen worden vertegenwoordigd door ongeveer 1800 soorten en vele uitgestorven soorten die als fossiel bekend zijn. Het is een van de weinige groepen van dieren waarvan de vertegenwoordigers er allemaal min of meer hetzelfde uitzien en moeilijk met andere dieren verward kunnen worden. Het is de enige groep van dieren met gifklieren en een naaldachtig toedieningsapparaat aan het einde van een langwerpig, gespierd en erg beweeglijk deel van het achterlijf.

Alle schorpioenen zijn zeer giftig voor kleine dieren, enkele tientallen soorten zijn ook gevaarlijk voor de mens. De meeste schorpioenen zijn niet in staat om een mens te doden. Met name de soorten die niet alleen giftig zijn, maar ook algemeen voorkomen zijn verantwoordelijk voor vele menselijke slachtoffers en bezorgen de schorpioenen net als de spinnen een onverdiend slechte naam. Schorpioenen worden hierdoor bij het grote publiek beschouwd als gevaarlijke dieren.

Schorpioenen komen voor in subtropische en tropische landen en leven ook in woestijnen. Ze leven in spleten en holen, soms graven ze zelf een ondergrondse gang of hol en er zijn zelfs soorten die in bomen leven. Schorpioenen leven solitair en zijn kannibalistisch.

Schorpioenen zijn zonder uitzondering carnivoor en jagen op verschillende ongewervelden die door de mens als plaag worden beschouwd, zoals kakkerlakken en andere plaaginsecten. Schorpioenen zijn daarnaast zeer bestendige dieren, die soms in extreme omstandigheden leven. Kleinere soorten worden enkele centimeters lang en leven vaak slechts enkele jaren. Bij grotere soorten duurt het vele jaren voor ze volwassen zijn. Dergelijke soorten kunnen een lengte van meer dan twintig centimeter bereiken.

Schorpioenen zijn bewoners van warme streken, alle soorten komen voor in tropische tot subtropische gebieden. Ze komen op alle continenten voor, behalve Antarctica. Ook in Nieuw-Zeeland komen van nature geen soorten voor. In Afrika, Australië en Zuid-Amerika komen schorpioenen overal voor, in Europa en Azië komen schorpioenen alleen voor in het zuidelijke deel; in België en Nederland is het te koud voor schorpioenen. In Noord-Amerika komen vertegenwoordigers voor in het zuiden en een groot deel van de Verenigde Staten, met in het westen een noordelijke strook in Canada. In het oosten van de VS ontbreken schorpioenen. De oostelijke grens van het verspreidingsgebied loopt grofweg van Winnipeg tot Atlanta.

In Europa en Azië komen de soorten alleen in het zuiden voor. Hierbij valt op dat het verspreidingsgebied beperkt is tot een vrijwel rechte lijn die de 45e breedtegraad volgt. In Europa zijn schorpioenen te vinden tot het midden van Frankrijk. De grens van het verspreidingsgebied loopt net ten zuiden van Duitsland.

Sommige soorten zijn in andere landen geïntroduceerd en hebben zich als exoot weten te handhaven. Een voorbeeld is de Zuid-Europese en Afrikaanse Europese zwarte schorpioen (Euscorpius flavicaudis), die tegenwoordig ook in Uruguay en Groot-Brittannië voorkomt. De soort is in Groot-Brittannië terechtgekomen door de handel in fruit en heeft zich gevestigd in Sheerness, Kent. Ook in Nieuw-Zeeland zijn ze door de mens uitgezet.

Vrijwel alle soorten zijn terrestrisch; het zijn bodembewoners en de meeste soorten leven in spleten in of dicht bij de bodem, waaraan hun lichaam is aangepast. Andere soorten zijn aangepast aan zanderige habitats en kunnen snel over rul zand rennen, verstoppen zich onder voorwerpen of graven zich half in. Andere soorten graven een hol, waarin ze zich vrijwel permanent ophouden en alleen verlaten om naar voedsel en een partner te zoeken. Dergelijke soorten zijn erg honkvast, maar er zijn ook schorpioenen die een zwervend bestaan leiden. Schorpioenen zijn slechts bij hoge uitzondering boombewonend. Liocheles australiensis is een van de weinige soorten die als strikt arboreaal kan worden aangemerkt. Deze soort is weleens aangetroffen op een hoogte van 40 meter.

In koude streken zoals gebieden rond de polen komen geen vertegenwoordigers voor, maar sommige soorten leven in noordelijke streken en zijn aangepast aan de hier koelere winters. Enkele schorpioenen kunnen tot hoog in de bergen worden aangetroffen. In de Andes zijn waarnemingen bekend tot een hoogte van 5500 meter boven zeeniveau en in de Himalaya is de soort Scorpiops rohtangensis tot op 4300 meter aangetroffen onder besneeuwde stenen.

Hoewel schorpioenen uit waterdieren zijn geëvolueerd, hebben alle soorten het vermogen om in water te overleven verloren. Sommige soorten zijn littoraal; ze leven in de getijdenzone tussen aangespoeld zeewier, zoals Vaejovis littoralis, die leeft langs de kust van de Golf van Californië. Ook deze soorten verdrinken echter ogenblikkelijk als ze in het water terechtkomen. Van de pas in 2007 beschreven soort fossiele soort Akrav israchanani wordt vermoed dat het dier volledig blind was en uitsluitend in diepe grotten leefde (troglobiet).

laat minder zien