Louw/
De zeelt (Tinca tinca), ook bekend onder de namen louw/lauw en muidhond/moethond is een vis, die tot de karperachtigen behoort en tot ca. 70 cm lang kan worden.
De vis heeft een groenige kleur die varieert al naargelang de bodem en de leeftijd, en hij heeft een dikke slijmerige huid met zeer kleine schubben. De zeelt is goed herkenbaar aan de rode iris in zijn oog, de bolle vinnen, de nauwelijks ingesneden staartvin en de baarddraden.
Mannetjes zijn goed te onderscheiden aan de grotere buikvinnen. Ze reiken tot voorbij de anus en hebben ook een sterk verdikte eerste vinstraal.
De oorspronkelijke Nederlandse zeeltvariëteit heeft een donker mosgroene kleur, maar in het verleden zijn ook meer licht bronskleurige zeelten uitgezet.
Visjes van nog geen vier centimeter hebben een zwarte vlek bij de staartwortel, een zogenaamde oogvlek. Misschien dient deze vlek om predatoren in het ongewisse te laten wat de voorkant van de vis is.
De zeelt komt voor in het grootste deel van Europa en W.-Azië in allerlei wateren met een rijke onderwatervegetatie. Ze komen voor in alle denkbare stilstaande en langzaam stromende wateren met een vrij zachte bodem. Ook in zand en grindafgravingen komen zeelten voor die daar ook flinke formaten kunnen halen. Brakke en vegetatiearme wateren worden gemeden.
In Nederland is de zeelt talrijk in allerlei wateren en in wateren waar door de uitbundige plantengroei 's nachts en 's ochtends zuurstofgebrek kan ontstaan, is de zeelt vaak de dominante vissoort.
Zeelten leven over het algemeen in flink begroeide stilstaande of langzaam stromende wateren met een zachte modderige bodem, waar ze zich overdag meestal passief in de vegetatie verschuilen. Als de zeelt voedsel zoekt, zuigt hij bodemmateriaal op, waaruit de eetbare diertjes worden uitgefilterd, of hij zuigt diertjes van de vegetatie af. Als voedsel dienen met name waterslakken en verder erwtenmosseltjes, kreeftachtigen, insectenlarven en plantendelen.
In mei en juni wordt bij watertemperaturen van 18 tot 20 °C gepaaid. Hierbij is een flinke onderwatervegetatie essentieel. Een vrouwtje kan 300.000 tot 800.000 eieren afzetten.
In de winter houdt hij een winterslaap, ook periodes met een laag zuurstofgehalte overleeft de zeelt door zijn stofwisseling op een laag pitje te zetten (aestivatie).
Op Europees niveau kan de zeelt zich niet altijd zonder uitzettingen handhaven. In Nederland is daar echter geen sprake van en is de natuurlijke aanwas van zeelt afdoende.
Het rigoureus verwijderen van waterplanten, met name tijdens het voorjaar is funest voor de zeeltstand. Het devies is om deze schoningen te spreiden over zowel ruimte als tijd, op deze manier kunnen de zeelten het gehele jaar de beschutting van vegetatie genieten. Bovendien zijn natuurlijke oevers ook gunstig voor de zeeltstand.
De soort staat op de Rode Lijst van de IUCN als niet bedreigd, beoordelingsjaar 2008.