Gewone doosschildpad

Gewone doosschildpad

Carolina-doosschildpad

Koninkrijk
Fylum
Onderstam
Klasse
Volgorde
Onderorde
Soort
SOORTEN
Terrapene carolina
Grootte van de populatie
Unknown
Levensduur
138 years
Lengte
11.5-15
4.5-5.9
cminch
cm inch 

De gewone doosschildpad, ook wel Carolina-doosschildpad (Terrapene carolina) is een schildpad uit de familie moerasschildpadden (Emydidae).

Laat meer zien

Het is een middelgrote soort die ongeveer tien tot bijna twintig centimeter lang wordt. Het schild is opvallend bol van vorm en de schildkleur is donkerbruin met opvallende gele tot oranje vlekken en strepen. De buikzijde is geel en heeft vaak een donkere tekening.

De gewone doosschildpad is een van de bekendste soorten moerasschildpadden van Noord-Amerika. De schildpad komt voor in grote delen van de Verenigde Staten en in delen van Mexico. In Canada is het dier al honderden jaren geleden uitgestorven. De habitat bestaat uit graslanden, bossen en weilanden. De schildpad eet zowel planten als kleine dieren en ook aas wordt gegeten.

De gewone doosschildpad behoort tot de moerasschildpadden maar is een echte landbewoner. De doosschildpadden worden vaak verward met landschildpadden. Het schild lijkt meer op dat van een landschildpad en ook zijn de poten stomper en hebben slechts kleine zwemvliezen, in tegenstelling tot de meer verwante moerasschildpadden. De gewone doosschildpad kan de voor- en achterzijde van het buikschild omhoog klappen om het lichaam te beschermen en heeft hierdoor niet veel te duchten van vijanden.

Laat minder zien

Uiterlijk

De gewone doosschildpad bereikt een schildlengte van ongeveer 15 tot 20 centimeter, de schildlengte verschilt enigszins per ondersoort. De naam 'doosschildpad' is te danken aan het scharnierende buikschild dat letterlijk als een doosje kan worden gesloten. Mannetjes worden iets groter dan vrouwtjes en hebben een afgeplatte bovenzijde van het rugschild en een hol voorste deel van het buikschild. Dit laatste dient om op een vrouwtje te klimmen tijdens de paring.

Laat meer zien

De kop van de gewone doosschildpad is relatief klein, de bek is snavelachtig en de snuit is niet verlengd. Het bovenste deel van de bek is iets gekromd en heeft geen inkeping. De relatief grote ogen hebben bij de vrouwtjes een bruine kleur en bij de mannetjes een oranje of minder vaak een witte kleur. Een enkele keer is een vrouwtje met oranje ogen of een mannetje met bruine ogen aan te treffen, zodat het voor de leek vaak niet eenvoudig is het geslacht te kunnen onderscheiden.De huid van de kop is bij de vrouwtjes overwegend bruinachtig en kan bij de mannetjes variëren van bruin met allerlei kleurentekeningen van geel tot oranje.

De lengte van het rugschild verschilt per ondersoort, de Carolina-doosschildpad is gemiddeld de kleinste soort en de grote doosschildpad wordt het grootst. De Carolina-doosschildpad bereikt een schildlengte van 11,5 tot 15,2 centimeter en wordt maximaal 19,8 cm lang. De Florida-doosschildpad wordt gemiddeld 12,5 tot 16,5 lang en maximaal 18,7 cm. De grote doosschildpad kan een maximale rugschildlengte bereiken van 21,6 centimeter maar de meeste exemplaren blijven kleiner.

De kleur van het rugschild is geelbruin tot donkerbruin of zwart, met op het schild een gele lijnen- of vlekkentekening die zowel een stervormig patroon kunnen vormen of wat simpeler kunnen zijn. Het schild is vaak voorzien van een zeer variabel patroon van gele vlekken en strepen. Op ieder schild aan de bovenzijde komen vaak meerdere van deze gele patronen voor, veel strepen overlappen meerdere schilden. Een gestreept patroon op het rugschild komt met name voor bij de Florida-doosschildpad (Terrapene carolina bauri). De andere twee ondersoorten hebben meestal vlekken (Terrapene carolina major) of vlekken en strepen (Terrapene carolina carolina).Hierbij moet opgemerkt worden dat langs de randen van de verspreidingsgebieden van de ondersoorten ook hybriden voorkomen die uiterlijk een mengsel zijn van twee ondersoorten. Het is soms niet meer mogelijk om te bepalen tot welke ondersoort een exemplaar behoort.

Het rugpantser of carapax van de schildpad is ovaal van vorm en is sterk gewelfd; dit betekent dat het schild enigszins koepelvormig is. Het rugschild van de gewone doosschildpad is relatief boller en hoger in vergelijking met de meeste moerasschildpadden die juist een meer gestroomlijnd en plat rugschild hebben. Het schild is ook vrij langwerpig van vorm. Het schild is afgerond aan de voorzijde en de rugschilden aan de achterzijde van het schild zijn niet stekelachtig. Dit is een verschil met enkele gelijkende soorten.

Het rugschild heeft een gladde achterrand en de schubben hebben hier geen doornige uitsteeksels zoals bij andere waterschildpadden het geval is. Het rugschild is verdeeld in verschillende rijen hoornplaten die de schilden worden genoemd. De schilden op de middelste rij worden de vertebraalschilden genoemd, die aan weerszijden hiervan zijn de costaalschild en die aan de rand worden aangeduid met de marginale schilden. De vertebraalschilden zijn altijd breder dan lang. Het eerste vertebraalschild, gezien vanaf de kop, staat erg steil omhoog in een hoek van ten minste 50 graden. Op het midden van de tweede tot en met de vierde vertebraalschild is een kleine opstaande kiel aanwezig.

De poten zijn ronder en stomper in vergelijking met andere waterschildpadden en zijn niet sterk afgeplat. De nagels aan de achterpoten zijn verschillend bij de seksen. De mannetjes hebben kortere klauwen aan de achterpoten, ze zijn ook dikker en duidelijk gekromd. Bij de vrouwtjes zijn de nagels langer, rechter en dunner. De ondersoort Terrapene carinina bauri heeft drie tenen aan de achterpoten, waar de andere twee ondersoorten altijd vier tenen hebben. Tussen de tenen zijn zwemvliezen aanwezig die in vergelijking met andere moerasschildpadden niet sterk ontwikkeld zijn. De schubben op de poten zijn vaak geel gekleurd in dezelfde kleur als de patronen op het schild.

De staart is bij de mannetjes dikker en langer in vergelijking met de vrouwtjes. De staart kan net als de poten worden ingesloten in het schild als het scharnier aan de buikzijde wordt gebruikt.

Laat minder zien

Verdeling

Geografie

In de Verenigde Staten komt de schildpad voor in de staten Alabama, Arkansas, Connecticut, Delaware, Florida, Georgia, Illinois, Indiana, Kansas, Kentucky, Louisiana, Maine, Maryland, Massachusetts, Mississippi, Missouri, New Hampshire, New Jersey, New York, Ohio, Oklahoma, Pennsylvania, North Carolina, South Carolina, Michigan, Tennessee, Texas, Virginia, West Virginia. De populaties in de staten New York en oostelijk Kansas bestaan uit geïsoleerde gebieden.In Mexico is de schildpad te vinden in de staten Campeche, Quintana Roo, San Luis Potosí), Tamaulipas, Veracruz en Yucatán.

Laat meer zien

gebieden.In Mexico is de schildpad te vinden in de staten Campeche, Quintana Roo, San Luis Potosí), Tamaulipas, Veracruz en Yucatán.

De gewone doosschildpad wordt soms ook aangetroffen in Canada in de zuidelijke delen van de provincie Ontario. Het betreft hier echter uitgezette huisdieren, de gewone dooschildpad komt tegenwoordig niet voor in Canada. De soort heeft hier zich vroeger wel gevestigd, uit onderzoek blijkt dat de schildpad na 1500 is uitgestorven.

De hoogte boven zeeniveau waarop de schildpad leeft varieert sterk. In laaggelegen delen van het areaal komen de dieren voor van zeeniveau tot ongeveer 165 meter boven zeeniveau en zelden tot 215 meter. In hooggelegen delen zoals de Appalachen komt de schildpad voor tot 1300 meter boven zeeniveau.

Habitat

De schildpad komt voornamelijk voor in open delen van bossen en is niet zo afhankelijk van water als de meeste andere moerasschildpadden. De schildpad dan ook kan ver van het oppervlaktewater worden aangetroffen. Het lichaam is hierop zelfs aangepast; de gewone doosschildpad lijkt uiterlijk meer op een landschildpad dan op de familie van waterschildpadden waartoe het dier behoort. In grote delen van het verspreidingsgebied is de schildpad ook te vinden in vochtige gebieden zoals weilanden en drassige weiden. In de warmere delen van het jaar verplaatsen veel doosschildpadden naar de omgeving van de oevers van wateren.

Bosbranden hebben een sterk negatieve invloed op veel bosbewonende dieren maar voor sommige populaties van de gewone doosschildpad is een bosbrand van groot belang. Oude bossen zijn namelijk niet geschikt als habitat en bosbranden zorgen voor grote open plekken zodat het bos niet dichtgroeit.De gewone doosschildpad is ook wel aangetroffen in grotten, maar dergelijke omgevingen zijn niet geschikt als permanente habitat.

Doordat de schildpad over de gehele wereld als een exotisch huisdier wordt gehouden duikt het dier op verschillende plaatsen op in het wild.

Laat minder zien
Gewone doosschildpad leefomgevingskaart
Gewone doosschildpad leefomgevingskaart
Gewone doosschildpad
Attribution-ShareAlike License

Gewoonten en leefwijze

De gewone doosschildpad leeft solitair en blijft vaak lang in hetzelfde gebied wonen. Er wordt echter geen territorium verdedigd, als soortgenoten het gebied betreden worden ze getolereerd, ook als het soortgenoten van hetzelfde geslacht zijn.

Laat meer zien

De gewone doosschildpad leeft in wat extremere omgevingen in vergelijking met andere moerasschildpadden. De schildpad kent verschillende vormen van thermoregulatie om de lichaamstemperatuur op peil te houden. De ideale lichaamstemperatuur ligt tussen de 29 en 38 graden Celsius.

In de zomermaanden is de schildpad voornamelijk actief in de ochtenduren en komt overdag alleen tevoorschijn na een regenbui. Gedurende de hitte van een zomerdag schuilt de schildpad ín kuilen, spleten, onder stukken hout of in de strooisellaag. De schildpad kan goed tegen hitte maar als de lichaamstemperatuur te hoog wordt zoekt het dier het water op. Ook kan de gewone doosschildpad speeksel op de lichaamshuid uitsmeren en daarnaast is bekend dat de schildpad over de eigen achterpoten urineert. Schildpadden kunnen niet zweten maar door speeksel en urine te gebruiken om het lichaam te bevochtigen wordt toch warmte afgevoerd.

In de winter vindt de winterslaap plaats, waarbij de schildpad in een soort sluimertoestand geraakt gedurende de koude maanden. De winterslaap wordt doorgebracht in zelfgegraven holen in de bodem tot ongeveer zestig centimeter lang. Ook de bestaande holen van bijvoorbeeld zoogdieren en gaten in boomstronken worden gebruikt. Een succesvol winterkwartier wordt vaak meerdere jaren achtereen gebruikt. Op warme dagen wordt de schildpad soms actief om later weer een winterkwartier op te zoeken.

Laat minder zien
Seizoensgebonden gedrag

Dieet en voeding

De gewone doosschildpad is een typische alleseter, net als vrijwel alle andere moerasschildpadden. Op het menu van de jonge dieren staat voornamelijk dierlijk materiaal. Omdat ze nog moeten groeien hebben ze veel proteïnen nodig. Oudere exemplaren gaan steeds meer planten eten maar helemaal vegetarisch worden ze niet. Dieren die op het menu staan zijn duizendpoten, hagedissen, huisjesslakken, kikkers, kreeftachtigen, landpissebedden, miljoenpoten, naaktslakken, regenwormen, rivierkreeften, salamanders, kleinere schildpadden, slangen, spinnen, vissen en kleine zoogdieren. Ook eieren worden gegeten, zoals die van verschillende reptielen.

Laat meer zien

Een belangrijk deel van het menu bestaat uit dode dieren. De schildpad is niet kieskeurig als het gaat om dode dieren, de gewone doosschildpad eet dode eenden, kleine zoogdieren, amfibieën en zelfs is beschreven dat van een dode koe werd gegeten. Reptielen en amfibieën die door de schildpad werden gegeten zijn de hardloper (Coluber constrictor), de kousenbandslang (Thamnophis sauritus), de roodbuikslang (Storeria occipitomaculata) en Fowlers pad (Anaxyrus fowleri). Er is een waarneming bekend van een exemplaar dat kikkervisjes at van de kikker Lithobates blairi.

De gewone doosschildpad eet daarnaast mossen, delen van paddenstoelen en verschillende plantendelen. Paddenstoelen kunnen zo'n 10 tot 55% van het menu uitmaken. De schildpad eet soms ook giftige paddenstoelen, het dier heeft hier zelf geen last van. Het gif wordt echter opgeslagen in het lichaam en hierdoor is het zeer riskant om het vlees van doosschildpadden te eten.

Alle delen van bepaalde planten worden gegeten, zoals de stengels, vruchten, wortels en een aantal zaden. Van de gewone doosschildpad is bekend dat het een belangrijke verspreider is van de zaden van sommige planten. Vruchten (in ruime zin) van de volgende planten zijn bekend als een onderdeel van het dieet van de gewone doosschildpad: aardbei, bosbes, braam, wilde druiven, soorten uit het geslacht Gaultheria, verschillende soorten grassen, lampionplant (Physalis), moerbei, soorten uit het geslacht Osmorhiza, soorten uit het geslacht Podophyllum, tomaten en vlierbessen. Zie de tabel rechts voor een complete lijst van planten die door de gewone doosschildpad worden gegeten.

Laat minder zien

Paringsgewoonten

PARINGSGEDRAG

De gewone doosschildpad paart gewoonlijk in de lente maar de voortplanting kan ook gedurende de zomer en herfst plaatsvinden. Van de vrouwtjes is bekend dat ze niet ieder jaar aan de voortplantingscyclus deelnemen om op krachten te kunnen komen. In het natuurlijke areaal vangt de voortplantingstijd aan omstreeks mei en juni. Het baltsgedrag van het mannetje van de gewone doosschildpad is goed beschreven. Het mannetje steekt om een vrouwtje te verleiden zijn kop omhoog en strekt zijn poten recht vooruit, waarbij vaak één poot boven de bodem wordt gehouden. Het mannetje houdt een soort paringsdans voordat de paring plaatsvindt. Het mannetje cirkelt hierbij om het vrouwtje heen, waarbij hij haar in het schild en in de nek bijt om een paring te stimuleren. Vervolgens wordt het vrouwtje beklommen waarna de copulatie plaatsvindt. Na de paring valt het mannetje soms achterover op zijn rug. Als hij er niet in slaagt om overeind te komen zal de schildpad uiteindelijk sterven aan verhongering.

Laat meer zien

Van de ondersoort T. c. bauri is bekend dat het mannetje pulserende geluiden maakt met zijn keel. Het mannetje brengt zijn klauwen naar de voorste opening van het buikschild, waarna het vrouwtje gestimuleerd wordt het achterste deel van haar buikschild te openen waarna de paring plaatsvindt.

Van de gewone doosschildpad is bekend dat het sperma van een mannetje tot vier jaar later kan worden gebruikt door het vrouwtje om haar eieren te bevruchten. Een vrouwtje kan spermacellen opslaan in de buisvormige klieren die normaal gesproken de albumine-afgifte van de eileiders verzorgen.

Het vrouwtje doet veel moeite om een kuil te graven waarin de eieren worden afgezet. Het nest wordt vaak laat in de middag gegraven zodat het na het donker klaar is, er zijn echter ook waarnemingen bekend van exemplaren die 's ochtends begonnen met het graven van een nest. Het nest is flesvormig en heeft een diepte van 7,5 tot tien centimeter. Het nest wordt meestal gegraven op een open plek met een zanderige of lemige bodem, op een hoger gelegen deel van het terrein.

De eitjes zijn wit van kleur en ovaal van vorm, ze hebben een dunne en flexibele schaal. De eieren hebben een lengte van ongeveer 2,5 tot 4 centimeter en een breedte van ongeveer 17 tot 25 cm. Het aantal eieren per nest varieert van een enkel ei tot elf stuks. Gemiddeld worden per nest vier tot vijf eieren afgezet. Een vrouwtje zet per seizoen meerdere legsels af, gemiddeld twee tot drie maar dit kan oplopen tot vijf of zes.

Net als andere schildpadden kent de gewone doosschildpad temperatuurafhankelijke geslachtsbepaling. Dit betekent dat het geslacht van de nakomelingen bij een hogere temperatuur anders is dan bij een lagere temperatuur. Bij de gewone doosschildpad komen er bij een temperatuur van 22 tot 27 graden voornamelijk mannetjes uit het ei. Als de temperatuur 28 graden of hoger is ontstaan voornamelijk vrouwtjes.

Laat minder zien

Populatie

Referenties

1. Gewone doosschildpad artikel op Wikipedia - https://nl.wikipedia.org/wiki/Gewone_doosschildpad
2. Gewone doosschildpad op de IUCN Rode Lijst-site - https://www.iucnredlist.org/species/21641/97428179

Meer fascinerende dieren om over te leren