De gewone zeester (Asterias rubens) is een algemene zeesterrensoort langs de kusten van de noordelijke Atlantische Oceaan en de Noordzee. De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus in de tiende editie van Systema naturae.
Vl
Vleesetende dierenEen carnivoor of vleeseter is in de ecologie een willekeurig organisme dat uitsluitend dierlijk weefsel als voedsel gebruikt. Dit weefsel kan zowel...
Ho
Holbewonende dierenEen graafgang is een holte of een tunnel die een dier in de grond heeft gegraven als tijdelijk verblijf, als schuilplaats of als bijproduct van ond...
Kr
KruipenEi
EierleggendOviparie is het verschijnsel dat dieren zich voortplanten door middel van het leggen van eieren. Anders dan bij vivipare (levendbarende) dieren ont...
Ge
Geen migrantC
begint metDe diameter verschilt van 10 tot 30 centimeter, maar uitschieters tot meer dan 50 cm zijn ook bekend. De kleur kan eveneens verschillen; meestal rood tot oranje, soms paars. De bovenzijde bestaat uit een harde huid met vele kleine stekelachtige bultjes. Aan de onderzijde zijn vijf dubbele rijen kleine en zeer flexibele buisvoetjes aanwezig. De gewone zeester heeft vijf armen.
De gewone zeester komt voor in de Europese zeeën van het noorden van Noorwegen tot en met het Iberisch Schiereiland, en verder langs de Noord-Amerikaanse kust van de Atlantische Oceaan. Ze is zeldzaam in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. De soort wordt aangetroffen in het getijdengebied op stenen en rotsen. Mosselkwekers hebben een hekel aan de soort omdat mosselen het favoriete maaltje zijn; mosselbanken zijn dan ook een ideaal milieu voor deze soort. De zeester wordt onder andere door het hongerlijdertje (Pariambus typicus) gebruikt als 'taxi' om zich te verplaatsen.
Het voedsel bestaat uit diverse zeedieren, waaronder weekdieren, krabben en aas, maar vooral schelpdieren als mosselen worden gegeten. Deze worden door de zeester opengetrokken, en ondanks de vaak sterke sluitspieren van de schelp is de zeester aanhoudend en wint het van de meeste schelpdieren. Als de schelp eenmaal open is, stuwt de zeester zijn maag naar binnen waarna de prooi levend wordt verteerd en vervolgens opgezogen. Een dergelijk 'gevecht', wat in wezen een traag proces is, kan vele uren in beslag nemen. Jongere exemplaren pakken kleinere prooien als zeepokken. De monddelen van de zeester zitten aan de onderzijde van het dier, wat handig is omdat zeesterren over de bodem kruipen. De anus zit juist aan de bovenzijde, en net als de mond in het midden van de centrale schijf.
De voortplanting vindt plaats in het voorjaar en het begin van de zomer. Zeesterren kennen geen paring; zowel mannetjes als vrouwtjes laten grote hoeveelheden eicellen en zaadcellen wegzweven met de stroming. Bevruchting vindt plaats als eitjes en zaadcellen elkaar tegenkomen.