Familie

Degenkrabben

1 soorten

Degenkrabben (Limulidae) zijn een familie van geleedpotige dieren uit de orde van de zwaardstaarten (Xiphosura). Ze vormen een groep van primitieve ongewervelden die ondanks hun naam nauwer verwant zijn aan de spinnen dan aan de kreeftachtigen.

Degenkrabben hebben een kenmerkende lichaamsbouw; het lichaam is rond en plat en draagt een opvallende lange stekel aan de achterzijde. Aan deze beweeglijke stekel is de Nederlandstalige naam te danken. Het lichaam bestaat uit een kopborststuk dat beschermd wordt door een chitineuze plaat en een verhard achterlijf. Het voor- en achterlijf zijn met elkaar verbonden door een scharnier, zodat het lichaam enigszins ingeklapt kan worden.De bruine tot bruingrijze bovenzijde is bol en glad en heeft geen opvallende uitsteeksels. Aan de onderzijde echter zijn vooraan zes paar gelede, schaardragende poten aanwezig evenals zes paar tot kieuwen omgevormde rudimentaire poten aan de achterzijde. De maximale lichaamslengte bedraagt ongeveer zestig centimeter, inclusief staartstekel. De mannetjes blijven aanzienlijk kleiner dan de vrouwtjes.

Degenkrabben zijn uitgesproken zeebewoners, en hoewel ze zich op het land zeer onhandig voortbewegen, wordt hun manier van zwemmen als zeer elegant omschreven. Tijdens het lopen op het strand worden de drie paar looppoten gebruikt om het lichaam van de bodem te tillen. Het laatste potenpaar draagt vergrote lamellen en wordt gebruikt als een soort skistokken om het lichaam vooruit te duwen.

De dieren worden gezien als levende fossielen; ze lijken sterk op hun voorouders die in het laat-Paleozoïcum leefden. Soorten uit het geslacht Palaeolimulus zijn bekend uit het Carboon tot het Perm, en leefden meer dan 250 miljoen jaar geleden. Deze lang uitgestorven vormen lijken echter al sterk op de moderne vertegenwoordigers.

Degenkrabben hebben vijf grote massa-extincties overleefd, maar veel van de moderne soorten staan ernstig onder druk door verschillende menselijke activiteiten. Over het overgrote deel van de uitgestorven degenkrabben is weinig tot vrijwel niets bekend. Dit artikel gaat daarom uitsluitend over de moderne soorten, tenzij anders vermeld.

Degenkrabben kwamen in het verleden over de gehele wereld voor. De meeste fossielen zijn gevonden op het Noordelijk halfrond en dan voornamelijk in Europa. De soort Tachypleus gadeai, die tot het moderne geslacht Tachypleus behoort, kwam tot in het Tertiair voor in delen van Spanje. Tachypleus decheni werd gevonden in Duitsland, deze soort leefde in het Eoceen.

In Nederland werd voor het eerst een fossiel exemplaar aangetroffen in 2007 in Winterswijk. De degenkrab werd gevonden in de Onder-Muschelkalk en stamt uit het Anisien, ongeveer 250 miljoen jaar geleden. Het gevonden exemplaar was vrij klein en wordt tot het geslacht Limulitella gerekend.

De moderne soorten komen echter alleen voor langs de Ameri­kaanse oostkust en in delen van oostelijk Azië. Zie voor de exacte verspreidingsgebieden per soort de tabel bovenaan.

Omdat degenkrabben in verschillende delen van de wereld voorkomen, worden ze in uiteenlopende habitats gevonden. Daar komt nog bij dat de habitat van de jonge dieren sterk verschilt van de leefomgeving van de volwassen exemplaren zodat de dieren in sterk uiteenlopende gebieden kunnen worden aangetroffen. De volwassen degenkrabben leven in water dieper water langs de kust, maar hebben stranden nodig om zich voort te planten. De juveniele dieren echter leven in ondiepe wateren in estuaria.

De jonge dieren hebben rustige getijdenzones en zeegraskolonies nodig om zich in te verschuilen voor vijanden en om te zoeken naar voedsel. Zowel ondiepe getijdenzones direct langs de kust als ondieptes in wat diepere wateren zijn geschikt. De juvenielen zijn zoutminnend, ze worden hoogst zelden in wateren met een saliniteit van minder dan 5 promille aangetroffen. Als de dieren groter worden, en zich hierdoor beter kunnen handhaven in stromend water, migreren ze naar wat diepere wateren maar ze gaan nooit ver uit de kust. Pas als ze volwassen worden kunnen ze wat verder langs de kust worden aangetroffen.

De habitat van de volwassen dieren bestaat uit de kustwateren van delen van Azië en Atlantisch Noord-Amerika. Degenkrabben kunnen worden aangetroffen tot op een diepte van meer dan 200 meter onder het wateroppervlak. De meeste dieren echter komen waarschijnlijk zelden onder de dertig meter onder het wateroppervlak. In het voortplantingsseizoen begeven de dieren zich naar kuststreken zoals ondiepe baaien, in de wintermaanden worden diepere wateren opgezocht. Van de Atlantische degenkrab is bekend dat op het continentaal plat wordt overwinterd.

In de voortplantingstijd migreren de degenkrabben naar ondiepe wateren met zanderige stranden. Ze stellen hoge eisen aan de voortplantingsstranden, zo mag de golfslag niet te sterk zijn omdat anders de eieren wegspoelen. Daarnaast worden er eisen gesteld aan de korrelgrootte van het zand of slib, de eieren moeten voorzien kunnen worden van zuurstof door voldoende poriën in het substraat. Vaak worden afzetlocaties gekozen die beschermd worden door zandbanken, die de golven breken en waar voedsel niet wegspoelt maar juist kan bezinken.

laat minder zien

Degenkrabben (Limulidae) zijn een familie van geleedpotige dieren uit de orde van de zwaardstaarten (Xiphosura). Ze vormen een groep van primitieve ongewervelden die ondanks hun naam nauwer verwant zijn aan de spinnen dan aan de kreeftachtigen.

Degenkrabben hebben een kenmerkende lichaamsbouw; het lichaam is rond en plat en draagt een opvallende lange stekel aan de achterzijde. Aan deze beweeglijke stekel is de Nederlandstalige naam te danken. Het lichaam bestaat uit een kopborststuk dat beschermd wordt door een chitineuze plaat en een verhard achterlijf. Het voor- en achterlijf zijn met elkaar verbonden door een scharnier, zodat het lichaam enigszins ingeklapt kan worden.De bruine tot bruingrijze bovenzijde is bol en glad en heeft geen opvallende uitsteeksels. Aan de onderzijde echter zijn vooraan zes paar gelede, schaardragende poten aanwezig evenals zes paar tot kieuwen omgevormde rudimentaire poten aan de achterzijde. De maximale lichaamslengte bedraagt ongeveer zestig centimeter, inclusief staartstekel. De mannetjes blijven aanzienlijk kleiner dan de vrouwtjes.

Degenkrabben zijn uitgesproken zeebewoners, en hoewel ze zich op het land zeer onhandig voortbewegen, wordt hun manier van zwemmen als zeer elegant omschreven. Tijdens het lopen op het strand worden de drie paar looppoten gebruikt om het lichaam van de bodem te tillen. Het laatste potenpaar draagt vergrote lamellen en wordt gebruikt als een soort skistokken om het lichaam vooruit te duwen.

De dieren worden gezien als levende fossielen; ze lijken sterk op hun voorouders die in het laat-Paleozoïcum leefden. Soorten uit het geslacht Palaeolimulus zijn bekend uit het Carboon tot het Perm, en leefden meer dan 250 miljoen jaar geleden. Deze lang uitgestorven vormen lijken echter al sterk op de moderne vertegenwoordigers.

Degenkrabben hebben vijf grote massa-extincties overleefd, maar veel van de moderne soorten staan ernstig onder druk door verschillende menselijke activiteiten. Over het overgrote deel van de uitgestorven degenkrabben is weinig tot vrijwel niets bekend. Dit artikel gaat daarom uitsluitend over de moderne soorten, tenzij anders vermeld.

Degenkrabben kwamen in het verleden over de gehele wereld voor. De meeste fossielen zijn gevonden op het Noordelijk halfrond en dan voornamelijk in Europa. De soort Tachypleus gadeai, die tot het moderne geslacht Tachypleus behoort, kwam tot in het Tertiair voor in delen van Spanje. Tachypleus decheni werd gevonden in Duitsland, deze soort leefde in het Eoceen.

In Nederland werd voor het eerst een fossiel exemplaar aangetroffen in 2007 in Winterswijk. De degenkrab werd gevonden in de Onder-Muschelkalk en stamt uit het Anisien, ongeveer 250 miljoen jaar geleden. Het gevonden exemplaar was vrij klein en wordt tot het geslacht Limulitella gerekend.

De moderne soorten komen echter alleen voor langs de Ameri­kaanse oostkust en in delen van oostelijk Azië. Zie voor de exacte verspreidingsgebieden per soort de tabel bovenaan.

Omdat degenkrabben in verschillende delen van de wereld voorkomen, worden ze in uiteenlopende habitats gevonden. Daar komt nog bij dat de habitat van de jonge dieren sterk verschilt van de leefomgeving van de volwassen exemplaren zodat de dieren in sterk uiteenlopende gebieden kunnen worden aangetroffen. De volwassen degenkrabben leven in water dieper water langs de kust, maar hebben stranden nodig om zich voort te planten. De juveniele dieren echter leven in ondiepe wateren in estuaria.

De jonge dieren hebben rustige getijdenzones en zeegraskolonies nodig om zich in te verschuilen voor vijanden en om te zoeken naar voedsel. Zowel ondiepe getijdenzones direct langs de kust als ondieptes in wat diepere wateren zijn geschikt. De juvenielen zijn zoutminnend, ze worden hoogst zelden in wateren met een saliniteit van minder dan 5 promille aangetroffen. Als de dieren groter worden, en zich hierdoor beter kunnen handhaven in stromend water, migreren ze naar wat diepere wateren maar ze gaan nooit ver uit de kust. Pas als ze volwassen worden kunnen ze wat verder langs de kust worden aangetroffen.

De habitat van de volwassen dieren bestaat uit de kustwateren van delen van Azië en Atlantisch Noord-Amerika. Degenkrabben kunnen worden aangetroffen tot op een diepte van meer dan 200 meter onder het wateroppervlak. De meeste dieren echter komen waarschijnlijk zelden onder de dertig meter onder het wateroppervlak. In het voortplantingsseizoen begeven de dieren zich naar kuststreken zoals ondiepe baaien, in de wintermaanden worden diepere wateren opgezocht. Van de Atlantische degenkrab is bekend dat op het continentaal plat wordt overwinterd.

In de voortplantingstijd migreren de degenkrabben naar ondiepe wateren met zanderige stranden. Ze stellen hoge eisen aan de voortplantingsstranden, zo mag de golfslag niet te sterk zijn omdat anders de eieren wegspoelen. Daarnaast worden er eisen gesteld aan de korrelgrootte van het zand of slib, de eieren moeten voorzien kunnen worden van zuurstof door voldoende poriën in het substraat. Vaak worden afzetlocaties gekozen die beschermd worden door zandbanken, die de golven breken en waar voedsel niet wegspoelt maar juist kan bezinken.

laat minder zien