De noordelijke fluithaas (Ochotona hyperborea) is een zoogdier uit de familie der fluithazen (Ochotonidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd door Peter Simon Pallas in 1811. De soort komt voor in grote delen van Oost-Siberië, het Russische Verre Oosten, delen van noordoostelijk China, het noorden van Mongolië en een geïsoleerd voorkomen in zowel het Oeralgebergte als het Changbaigebergte.
De noordelijke fluithaas bereikt een lengte van 15 tot 20,4 centimeter. De paartijd begint normaal gesproken in april of soms begin mei. Elk jaar worden twee nestjes geworpen. De grootte van de worp varieert normaal gesproken tussen één en negen jongen. De draagtijd duurt 28 dagen. Pasgeboren jongen hebben een lengte van vijf à zes centimeter. De kleur van de vacht varieert per ondersoort. Over het algemeen is de rug 's zomers lichtbruin tot rossig gekleurd. De onderzijde is rossig en de poten zijn vuilwit. 's Winters is de vacht grijzer met bruine accenten. Om het oor is een witte lijn zichtbaar.
De soort komt vooral voor op puinhellingen in boreale bossen en op open velden in berggebieden. In toendragebieden vooral op plekken met veel verspreid liggende rotsen. Soms worden ook holen gebouwd onder gevallen boomstammen of stobben.
Er worden negen ondersoorten wetenschappelijk erkend:
Mannetjes en vrouwtjes van de noordelijke fluithaas bezetten een gezamenlijk territorium, waarin de individuen zich zeer plaatsgebonden gedragen. Ook als er naburige noordelijke fluithaas sterft, hebben ze niet de neiging om dit territorium over te nemen. Vrouwtjes vertonen hierin een sterkere neiging dan mannetjes. Vrouwtjes negeren elkaar meestal en reageren niet op elkaars geluiden. Een koppel roept het hele jaar door naar elkaar en herkennen waarschijnlijk elkaars geluiden. Andere soortgenoten worden doorgaans genegeerd.
In de zuidelijke delen van het verspreidingsgebied zwermen de jongen uit en vormen ze in het geboortejaar al koppels. In de noordelijke delen van het verspreidingsgebied overwinteren de jongen van het laatste nest samen met de ouders. In het Oeralgebergte overwinteren de jongen samen met de ouders en werd ook vastgesteld dat de jongen meehielpen met de bouw van de hooibalen.