Noord-amerikaanse bever
De Canadese bever of Noord-Amerikaanse bever (Castor canadensis) is een knaagdier uit het geslacht bevers (Castor). Het is het grootste knaagdier van Noord-Amerika. Hij lijkt veel op de Europese bever (Castor fiber), en beide dieren werden vroeger weleens tot dezelfde soort gerekend. De Canadese bever heeft echter een donkerder vacht en een kortere snuit. Ook legt de Canadese bever meer dammen aan dan de Europese bever. De Canadese bever is het nationale dier van Canada.
De Canadese bever heeft een grijzige donkerbruine vacht. Er is veel variatie in de vachtkleur: ook zwarte en zilvergrijze dieren zijn aangetroffen. De ondervacht van de westelijke populaties is rossig van kleur. De achterpoten hebben zwemvliezen, de voorpoten niet. De voorpoten zijn ook kleiner en hebben klauwen. De staart is groot, horizontaal afgeplat en heeft de vorm van een peddel. De oren zijn klein en rond. Hij heeft grote voortanden, die donkeroranje van kleur zijn.
Hij heeft een kop-romplengte van 74 tot 88 centimeter, met een staart van 23 tot 44 centimeter. De Canadese bever kan 14 tot 30 kilogram zwaar worden. Sommige dieren worden zelfs 45 kilogram.
Amerikaanse onderzoekers van NOAA stelden tot hun verrassing een sterke toename vast van door bevers gemaakte poelen in de periode 2000-2020 in de toendra van Alaska. Kennelijk was de beverpopulatie door de opwarming van de Aarde in noordelijke richting opgeschoven. De ophoping van water in de vele poelen heeft er echter sterk bijgedragen tot de dooi van de permafrost, met methaanuitstoot en dus nog meer opwarming als gevolg.
De Canadese bever komt voor in een groot deel van Noord-Amerika, in Canada, een groot deel van de VS en het noorden van Mexico. In Finland, Polen, Argentinië en Rusland is de soort uitgezet. Hij kan overal voorkomen, zolang er maar water en voldoende voedsel aanwezig. Hij heeft een voorkeur voor plassen, modderige meren en meanderende stroompjes. In de bergen kan hij tot 3400 meter hoogte aangetroffen worden.
De Canadese bever is een echte waterbewoner, en kan goed zwemmen, waarbij hij snelheden van tien kilometer per uur kan bereiken. De bever kan een kwartier onder water blijven. Hij is kwetsbaar op het droge, en blijft het liefst zo veel mogelijk in het water. Hij is op meerdere gebieden goed aangepast aan het leven in het water. De vacht wordt waterdicht gehouden door castoreum, een stof die wordt afgescheiden door een klier bij de genitaliën. Door een membraan kan hij zijn ogen onder water openhouden. Zijn neusgaten en oren zijn onder water gesloten. Door een dikke vetlaag blijft het lichaam geïsoleerd van het koude water. Hij zwemt alleen met zijn achterpoten, waarbij de staart als roer dient.
De Canadese bever is voornamelijk 's nachts actief. Hij eet vooral houtige planten, als bomen (voornamelijk wilg, berk, populier, esdoorn) en klimplanten, maar zomers ook waterplanten als waterlelie en lisdodde, kruiden en grassen, en zelfs dode zalm. Hij kan 30% van de cellulose en 44% van de eiwitten uit zijn voedsel verwerken, door grondig te kauwen, door afbraak van bacteriën in zijn blindedarm en door coprofagie.
De Canadese bever is monogaam, maar niettemin zou zo'n 50% van de jongen in een nest van een ander mannetje zijn dan de 'vaste' partner van het vrouwtje. De paartijd is in het noorden van Noord-Amerika en in de bergen tussen februari en maart. De paring vindt plaats in het water. Twee dagen na de bevruchting vormt de vrouw een harde prop in het geslachtsdeel.
Na een draagtijd van 100 tot 120 dagen worden drie tot vier jongen geboren, tot soms wel acht. Het aantal jongen is afhankelijk van het voedselaanbod, de leeftijd van de ouders en de populatiedichtheid.
De jongen wegen bij de geboorte een halve kilogram. Ze hebben dan al een vacht en de ogen zijn al geopend. Al binnen een half uur na de geboorte maken ze hun eerste duik en binnen een week kunnen ze al goed zwemmen. De moeder draagt de jongen tijdens het zwemmen ook op de rug. Op land worden ze gedragen op de grote staart, en soms in de voorpoten.
In de eerste zomer worden de jongen gespeend. Na 21 maanden zijn de bevers geslachtsrijp. De bevers verlaten het ouderlijke nest als ze twee jaar oud zijn, in het voorjaar. Rond die tijd wordt weer een nieuw nestje geboren.