Boettgers dwergklauwkikker (Hymenochirus boettgeri) is een kikker die behoort tot de tongloze kikkers (Pipidae), een familie van vrijwel aquatische kikkers. De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Gustav Tornier in 1896. Oorspronkelijk werd de wetenschappelijke naam Xenopus boettgeri gebruikt.
Deze soort behoort tot de dwergklauwkikkers uit het geslacht Hymenochirus en is geheel aquatisch. De soort lijkt qua gedrag en uiterlijk sterk op de klauwkikker (Xenopus laevis), maar is veel kleiner. Het zichtvermogen is slecht, de kikker is meestal 's nachts actief. Boettgers dwergklauwkikker is geliefd bij vele tropisch aquariumliefhebbers, omdat het dier makkelijk te verzorgen is, de vissen met rust laat en een actief gedrag vertoont.
De dwergklauwkikker is bruingrijs en bedekt met donkerbruine stippen en wratten op de rug en een vuilwitte buik. Het mannetje wordt 3 tot 3,5 cm groot, het vrouwtje 4 tot 4,5 cm. Ze hebben zwemvliezen tussen tenen en vingers, klauwtjes aan drie tenen en een kleine puntige kop.
Boettgers dwergklauwkikker komt voor in delen van West-Afrika. De habitat bestaat uit tropische poelen, vijvers en plassen met veel begroeiing en zacht, lichtzuur tot neutraal water.
Tijdens de paarpogingen maken de mannetjes een zacht klikkend of zoemend geluid (geluidsfragment). Na een paringsdans van het mannetje worden de eieren, terwijl de dieren in amplexus even op de kop zwemmen, aan het oppervlak afgezet. Na een uur zijn honderd tot tweehonderd bruine eitjes afgezet. Dwergklauwkkikkers eten de eieren van andere dwergklauwkikkers op, maar ook de eigen eieren worden gegeten. De eieren komen onder gunstige omstandigheden na twee dagen uit. De vier millimeter lange larven zwemmen de eerste dagen aan het oppervlak rond op zoek naar eencellige diertjes. De metamorfose begint zodra ze 1,5 cm lang zijn en is afgerond na 5 tot 8 weken. Ze zijn na 12 tot 18 maanden geslachtsrijp.