Nieuw-caledonische kraai
De wipsnavelkraai ook wel Nieuw-Caledonische kraai (Corvus moneduloides) behoort tot de familie van de kraaiachtigen. De vogel werd in 1830 door de Franse natuuronderzoeker René Primevère Lesson geldig beschreven. Het is een endemische vogelsoort in Nieuw-Caledonië en de Loyaliteitseilanden. De vogel is bekend om zijn gebruik van gereedschappen en is vaak het onderwerp van ethologische studies aan het proces van inzichtelijk leren bij dieren.
De vogel is 40 tot 43 cm lang en iets kleiner dan de in Europa voorkomende zwarte kraai, maar groter dan de kauw. De vogel is geheel glanzend zwart, met een relatief lange staart en een korte beitelvormige zwarte snavel. Het oog is donkerbruin en de poten zijn zwart. Er is weinig verschil tussen het mannetje en het vrouwtje, het mannetje is gemiddeld groter.
Deze soort komt voor in Nieuw-Caledonië en is geïntroduceerd op het eiland Maré (een van de Loyaliteitseilanden). Het leefgebied bestaat uit zowel bos als savanne als agrarisch landschap. De vogel is een alleseter die foerageert op insecten, maar ook op vruchten, noten, zaden, kleine vogels, eieren, slakken en wat verder eetbaar is. De vogel vertoont intelligent gedrag bij het zoeken naar voedsel, zo laat hij noten vallen op harde ondergrond en gebruikt de vogel gereedschap dat eerst geschikt gemaakt wordt om prooien te peuteren uit moeilijk bereikbare plaatsen.
Al heel lang is bekend dat er diverse vogelsoorten zijn die gereedschap gebruiken zoals de spechtvink. Van nog meer soorten is bekend dat ze schelpen, botten of noten openmaken door ze vliegend op een harde ondergrond te laten vallen (kraaien, meeuwen, lammergier). Een speciale studie van dit soort gedrag bij de wipsnavelkraai dateert al uit 1972. Vooral na de eeuwwisseling nam het aantal onderzoeken aan deze kraai in hoog tempo toe.Uit onderzoek verricht door Nieuw-Zeelandse onderzoekers van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Auckland bij wilde wipsnavelkraaien in hun natuurlijke leefomgeving bleek dat deze kraaien gereedschappen gebruiken die ze eerst bewerken. Van takken werden zorgvuldig de zijtakjes verwijderd waardoor een instrument ontstond waarmee insecten kunnen worden opgeprikt. Verder maakten ze gereedschap van de bladeren van de pandanus (diverse soorten schroefpalmen). Voor verschillende doeleinden scheurden ze smalle of bredere reepjes van de bladrand af waarop stekels zitten. Smalle repen waren ongeveer 0,2 cm breed en 23 cm lang, de brede repen 14 bij 0,5 cm. Het maken van speciaal gereedschap en daarna pas gebruiken wijst op een hoog niveau van cognitief functioneren. De wipsnavelkraai is tot nu toe het enige dier dat niet tot de primaten (apen en halfapen) behoort dat er blijk van geeft zelf gereedschap te hebben "uitgevonden" en de kennis daarvan doorgeeft aan soortgenoten binnen de groep, wat wijst op inzichtelijk leren.