De roodbuikspitskopschildpad (Emydura subglobosa) is een schildpaddensoort uit de familie slangenhalsschildpadden (Chelidae).
De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst voorgesteld door Johann Ludwig Gerard Krefft in 1876. Oorspronkelijk werd de soort beschreven onder de wetenschappelijke naam Euchelymys subglobosa. De verouderde wetenschappelijke naam Emydura albertisii wordt nog wel eens gebruikt. De soortaanduiding subglobosa slaat op de schildvorm en betekent vrij vertaald 'bijna rond'; sub = minder dan en globosa = bolvormig.
De rugschildlengte is maximaal 26 centimeter, de mannetjes blijven echter kleiner tot ongeveer twintig cm. De schildkleur is bruin tot donker tot bijna zwart, het schild is relatief plat met een gele tot oranje schildrand. Het rugschild is enigszins koepelvormig en is het breedst aan de voorzijde. Het schild heeft bij volwassen exemplaren geen lengtekiel op het midden. Het buikschild is smal en bezit geen scharnierpunten, de kleur is geel met een zeer brede rode rand bij volwassen exemplaren. Okselschilden ontbreken en de dijschilden zijn gereduceerd. De plastronformule is als volgt: pect > fem > abd > an >< intergul > gul > hum.
De soort komt voor in delen van Australië in de staten Noordelijk Territorium en Queensland, en daarnaast in Azië in Indonesië inde provincie Papoea en in het zuiden van Papoea-Nieuw-Guinea.
De habitat bestaat uit tropische en subtropische bossen waar veel regenval voorkomt. De roodbuikspitskopschildpad is sterk aan water gebonden en leeft in grotere rivieren, meren en lagunes met diepere en ondiepere delen.
De roodbuikspitskopschildpad is voornamelijk carnivoor en het voedsel bestaat voornamelijk uit kreeftachtigen, tweekleppigen en insecten. De schildpad kan een leeftijd bereiken van maximaal 25 jaar. Een belangrijke vijand is de Australische krokodil (Crocodylus johnsoni).
De dieren houden geen winterslaap, de paringsdrang begint als de temperaturen hoger worden in de lente. De man zal de vrouw 'betasten' door zijn snuitpunt langs haar cloaca te strijken en verleidt haar met een soort dansje. Het mannetje knikt met zijn kop en knippert met zijn ogen. Vervolgens zal de man achter op de vrouw klimmen en houdt zich goed vast, waarna de paring volgt.
Het vrouwtje graaft een nest met haar achterpoten in een mengsel van rivierzand langs de oever. Nadat de eitjes zijn afgezet, wordt het nest weer afgedekt en met het buikschild wordt het zand platgedrukt. Een enkel legsel bestaat uit ongeveer negen tot dertien (gemiddeld 10) eitjes maar er worden per seizoen drie legsels geproduceerd. Mannetjes zijn geslachtsrijp op een leeftijd van vijf tot zes jaar, vrouwtjes op een leeftijd van negen tot twaalf jaar, soms eerder.
Net als vrijwel alle andere schildpadden heeft de roodbuikspitskopschildpad geen geslachtschromosomen; het geslacht is afhankelijk van de temperatuur waarop het ei wordt uitgebroed. Bij een temperatuur van 26 graden komen er voornamelijk mannetjes uit de eieren na ongeveer 60 dagen, bij 31 graden voornamelijk vrouwtjes na ongeveer 45 dagen. Bij temperaturen hiertussen komen er ongeveer evenveel vrouwtjes als mannetjes uit de eieren.