Aardmuis
Koninkrijk
Fylum
Onderstam
Klasse
Volgorde
Familie
Onderfamilie
Soort
SOORTEN
Microtus agrestis
Grootte van de populatie
Unknown
Levensduur
18 months
Top snelheid
9
6
km/hmph
km/h mph 
Gewicht
20-51
0.7-1.8
goz
g oz 
Lengte
95-133
3.7-5.2
mminch
mm inch 

De aardmuis (Microtus agrestis) is een relatief klein knaagdier uit de onderfamilie der woelmuizen met een ruige, grijsbruine vacht, compact lichaam, stompe ovale kop met donkere oogjes en korte ronde oren die nauwelijks uit de vacht steken, en een korte, tweekleurige, vrij stijve staart. De aardmuis wordt gemakkelijk verward met de veldmuis, oostelijke veldmuis en noordse woelmuis, en de jongen van deze soorten zijn uiterlijk niet van elkaar te onderscheiden. De grootte en kleur is verschillend afhankelijk van de plaats. Het is een algemene soort in heel Europa ten noorden van de Pyreneeën en noordelijk Azië tot aan de Grote Oceaan en de Noordelijke IJszee, en komt voor van zeeniveau tot ruim 2 km hoogte. De aardmuis geeft de voorkeur aan natte weidegebieden, rivieroevers en bossen met dichte kruidachtige ondergroei en eet voornamelijk grassen en andere planten. De aardmuis wordt beschouwd als een van de vroegste aftakkingen van het geslacht Microtus in Europa.

Uiterlijk

De aardmuis is een robuuste woelmuis met een grote kop die breder wordt naar achteren toe, met korte en ronde oren die niet of nauwelijks buiten de vacht uitsteken, kleine, donkere ogen met een diameter van 3,1-3,8 mm en een stompe snuit. De bek is klein en de bovenste snijtanden steken maar een klein beetje uit. De staart is slechts bedekt met weinig haar en er zijn maar liefst twintig ringen per cm te zien ongeveer halverwege. De aardmuis ruit over het algemeen tweemaal per jaar zodat er een dunne vacht is met grove haren in de zomer en een dichte vacht met fijne haren in de winter. De rui lijkt te zijn aangepast aan de omgeving via het hormoonsysteem. Bijnier- schildklier- en, geslachtshormonen lijken verantwoordelijk te zijn voor de regulatie. Exemplaren die in de zomer in Zuid-Engeland zijn geboren, ondergaan een opeenvolging van kleden voordat ze een volwassen vacht krijgen. In december en januari vindt geen haargroei plaats. De jongen zijn donkerder dan volwassenen. De algemene kleur van de rug varieert van donker grijsbruin tot kastanjebruin, met de onderkant puur grijs of lichtbruin. Jongen zijn donkerder dan volgroeide dieren. Het vrouwtje heeft vier paar tepels, twee paar op de borstvinnen en twee paar in de liezen. De achterpoten hebben zes eeltkussentjes, terwijl de voorpoten vijf eeltkussentjes hebben en de binnenste vinger een minuscule knobbel is. De aardmuis heeft een vrij lange, ruige, grijsbruine vacht, vaak roodbruin aangelopen en door zijn tweekleurige staart die donker is aan de bovenkant. De staart is ongeveer een derde van de lengte van kop en romp. De schedel is meer dan half zo breed als lang, terwijl de afstand tussen de oogkassen minimaal 3,3 mm bedraagt. De tandformule van de aardmuis is 1.0.0.31.0.0.3 × 2 = 16, dat wil zeggen een snijtand, geen hoektanden of valse kiezen en drie ware kiezen in elke helft van de bovenkaak, en diezelfde elementen in de onderkaak. De voorste ware kies heeft meer dan zeven velden en vier richels De tweede ware kies heeft een kroon met drie binnenste richels en vijf of minder velden: een voorste lus, twee buitenste en een binnenste gesloten driehoek (dit kenmerk is afwezig bij alle andere Europese woelmuissoorten) en een vijfde veld middenachter op de kroon. De derde ware kies heeft vijf velden: een voorste lus, 3 gesloten driehoeken en een lange eindlus. De lengte van de rij kiezen in de bovenkaak is altijd minder dan 7 mm. Het penisbeen is ruim 3 mm lang en ongeveer 0,5 mm breed aan de basis. De voorvoetafdruk is 6,3-7,7 mm breed en 7,1-8,1 mm lang, de achtervoetafdruk is 6,0-8,0 mm breed en 8,3-9,9 mm lang. Uitwerpselen van de aardmuis zijn groen van kleur en 2,5 mm lang.

Aardmuis leefomgevingskaart
Aardmuis
Public Domain Dedication (CC0)

Gewoonten en leefwijze

De aardmuis is over het algemeen gedurende de zomer 's nachts actief, waarschijnlijk als gevolg van hogere dagtemperaturen, en in de winter meer overdag als gevolg van koudere nachten. Jongen zijn over het algemeen meer nachtdieren dan volwassenen. De dieren zijn minder actief bij regenval omdat dan de temperaturen ook omlaag gaan. De aardmuis houdt geen winterslaap en is dus het hele jaar door actief. Tijdens de jaarlijkse piek in de populatieomvang is het dier overwegend overdag actief, in het bijzonder rondom zonsopgang en zonsondergang gedurende ongeveer 2-2,5 uur. Als de populatie later in juli en augustus weer afneemt, worden ze 's nachts actiever. Nog later in het jaar, als de populatiedichtheid en de temperatuur nog lager neemt de activiteit overdag weer toe maar er zijn de dieren niet extra actief bij zonsop- en zonsondergang. Als er veel vrouwtjes zijn, hebben mannetjes kleinere leefgebieden en verplaatsen ze zich over kortere afstanden. In verschillende populaties vindt halverwege de zomer een afname van de populatiedichtheid plaats. Deze periode wordt gekenmerkt door toenemende territorialiteit, meer sterfte onder de jongen en een algemene afname van de populatiedichtheid.

Seizoensgebonden gedrag

Dieet en voeding

De aardmuis eet bladeren en stengels van grassen, tweezaadlobbigen en varens en zaden van de meer sappige plantensoorten in de lente en de zomer. De aardmuis geeft de voorkeur aan kleine planten waarvan de eetbare delen makkelijk bereikbaar zijn. Heel soms worden dierlijke prooien gevangen zoals maden. Lokaal lijkt de voedselvoorkeur verband te houden met de smakelijkheid en de voedingswaarde van beschikbare planten. Het eiwitgehalte is de belangrijkst factor die het individuele welzijn bepaalt en daarmee uiteindelijk de populatiegroei. Een veldexperiment bevestigde dat de voedingskwaliteit van ruwvoer een bron kan zijn van jaarlijkse variatie in de dichtheid en groeisnelheid van populaties door rechtstreekse invloed te hebben op het aandeel vrouwtjes in totaal, drachtig en zogend.

Paringsgewoonten

De voortplanting bij aardmuizen is seizoensgebonden en vindt in Midden-Europa plaats tussen februari en oktober, maar kan in andere gebieden doorlopen tot november of december. De periode waarin de meeste paringen plaatsvinden is juni-augustus en de meeste jongen worden dan ook geboren in de zomer of vroege herfst. Paringen vroeg in het jaar komen het meest voor bij dieren in een goede conditie. In het voorjaar wanneer wanneer de populatiedichtheid hoog is, zijn de vrouwtjes verspreid paringsbereid, maar in de nazomer is de paringsbereidheid meer gesynchroniseerd en worden de mannetjes territoriaal. De eisprong wordt uitgelokt door paring of door de aanwezigheid van geslachtsrijpe mannetjes door middel van aanraking, geluiden of deze te zien. Mannetjes kunnen een reeds begonnen zwangerschap blokkeren. Soms hebben de jongen in hetzelfde nest verschillende vaders. De draagtijd is 18-21 dagen. Er worden in het wild twee tot zeven jongen tegelijkertijd geboren. Per jaar heeft een vrouwtje gemiddeld 3,6 nesten met een tussentijd van ongeveer twintig dagen. Er worden bij aardmuizen ongeveer evenveel mannetjes als vrouwtjes geboren, maar tijdens het voortplantingseizoen sterven er minder vrouwtjes. Dit geldt vooral als de populatiedichtheid groot is. Mogelijk is het voortplantingssucces van de aardmuis een bruikbare biomarker om de mate van verstoring van het milieu te meten.

Populatie

Referenties

1. Aardmuis artikel op Wikipedia - https://nl.wikipedia.org/wiki/Aardmuis
2. Aardmuis op de IUCN Rode Lijst-site - http://www.iucnredlist.org/details/13426/0

Meer fascinerende dieren om over te leren