Mossel
Koninkrijk
Fylum
Klasse
Volgorde
Familie
Soort
SOORTEN
Mytilus edulis
Gewicht
1.4-6.5
0-0.2
goz
g oz 
Lengte
2-20
0.8-7.9
cminch
cm inch 

De gewone mossel (Mytilus edulis) is een in zee levend tweekleppig weekdier. De soort wordt ook wel eetbare mossel genoemd. Er bestaan ook zoetwatermosselen.

Oorsprong van de dierlijke naam

Mytilus van Mutilus wat mossel betekent; edulis betekent zowel eetbaar als smakelijk.

Uiterlijk

De mossel heeft een langwerpig asymmetrisch driehoekige, betrekkelijk dunschalige maar stevige schelp. Er is een zeer onopvallend slot, bestaande uit enkele zeer kleine tandjes. De umbo ligt geheel bij de voorkant die spits is, de achterkant is afgerond.

Laat meer zien

De buitenkant van de schelp heeft een paarsblauwe kleur. Lichtere kleuren, geelbruin tot groen komen ook voor. In dat geval zijn vaak stralende blauwe tot donkerpaarse lijnen aanwezig. Schelpen van jonge dieren zijn geelachtig en licht doorzichtig. De 'huid' van de schelp (het periostracum) is zwart bij volwassen dieren.

De binnenzijde van de schelp is vanuit de bovenzijde van de schelp (de umbo) tot aan de mantellijn vaak bekleed met parelmoer. Tussen de mantellijn en de schelprand is de schelp paars gekleurd (of een beetje blauw).

Echte ademhalingsbuizen (sifonen) ontbreken, er is wel een in- en een uitstroomopening. De voetklier scheidt een uit eiwitten bestaande kleverige substantie af. Buiten de schelp verhardt deze substantie tot draden (byssusdraden) die zich aan het substraat hechten. Deze byssusdraden zijn taai en elastisch en hebben een zeer hoge sterkte waardoor de schelp stevig verankerd wordt.

Laat minder zien

Video

Geografie

Continenten
Biogeografische gebieden

Gewoonten en leefwijze

De mossel leeft op een vast substraat (epibiont) omdat hij aanhechting voor de byssusdraden nodig heeft. Het substraat kan bestaan uit een stenen ondergrond, maar oude veenbanken en oude verharde kleibodems die op de zeebodem aanwezig kunnen zijn, voldoen ook. Daarnaast wordt gebruikgemaakt van andere organismen met een hard skelet, zoals grote schelpen. Dat kunnen ook soortgenoten zijn.

Laat meer zien

Door zijn stevige verankering door middel van de byssusdraden zijn mosselen in staat zich in zeer onrustig water te handhaven. De gestroomlijnde schelp helpt daarbij omdat het water er gemakkelijk langs stroomt en dus weinig grip op de schelp kan krijgen. Omdat het dier een weinig mobiele levenswijze heeft, is het niet in staat om zich tegen sedimentatie van zand en slib boven op de schelp te verweren door zich te verplaatsen. Daarom is een vestiging in onrustig water ook gunstig, omdat daarmee het substraat vrij van sediment gehouden wordt. Toch komt de mossel ook in zeer rustig water voor. Dergelijke biotopen moeten dan wel een heel geringe of liefst geheel afwezige sedimentatie hebben.

Een optimale habitat vormt de getijdenzone. De soort is in grote hoeveelheden, vaak dicht op elkaar, te vinden op rotskusten. Ook kunstmatige rotskusten, door mensen aangelegde dijken, vormen een goede habitat. Een plek waar mosselen vaak voorkomen, is de omgeving van de laagwaterlijn in een waddengebied. Op deze plaats kunnen zich mosselbanken vormen. Dit kunnen enorme opeenhopingen van levende en dode mossels zijn. De schelpen vormen het harde substraat voor jonge mosselen en op deze wijze kan zich een rifachtige structuur vormen, een mosselbank. Door de grote hoeveelheden pseudofaeces zetten de mosselen zelf slib af in en rond de mosselbank. De mosselen zelf zijn met byssusdraden aan elkaar vastgehecht. Zo kan zich een verschillende decimeters boven het wad uitstekend stabiel mosselrif vormen.

Een mossel kan bij eb ongeveer zes uur boven water blijven. Veel langer wordt niet verdragen, dan treedt sterfte op. Tijdens de emersieperiode houdt een sluitspier de schelp toe om uitdroging te voorkomen. Bij vloed staat de mossel onder water, de sluitspier ontspant en de kleppen openen zich om voedsel uit het water te filteren. Een mossel kan 18 tot 24 jaar oud worden.

Laat minder zien
Seizoensgebonden gedrag

Dieet en voeding

De mossel is een filtervoeder. Het enige wat hij hoeft te doen is zijn huisje openen. Door de instroomopening wordt water naar binnen gezogen en door de uitstroomopening spuit het dier het water weer naar buiten. Ondertussen komt het water voorbij een rij kieuwen, meer specifiek bladkieuwen (ctenidia). Die halen uit het voorbij stromende water zuurstof (O2) en voedsel. Het water wordt door ciliën op de kieuwen voortgeduwd. Deze ciliën nemen het voedsel op en verplaatsen het naar een slijmlaag, die dan de voedseldeeltjes naar de maag brengt. Het voedsel van de mossel bestaat voornamelijk uit plankton. Ander zwevend stof, zoals slib, wordt ook uit het water gefilterd.

Laat meer zien

Verteerd en onverteerbaar materiaal wordt in pakketjes van pseudofaeces uitgeworpen. Zo kunnen enorme hoeveelheden slib door mosselen uit het water worden gehaald en vastgelegd.

Mosselen kunnen door het opnemen van giftige stoffen of algen die giftige verbindingen produceren, zelf ook giftig worden. Hier hebben ze zelf tot op zekere hoogte geen last van, maar consumptie door dieren (inclusief de mens) die hoger in de voedselketen staan kunnen door een cumulatief effect wel schade ondervinden.

Laat minder zien

Paringsgewoonten

Zoals bij de meeste tweekleppigen vindt de voortplanting buiten de dieren in het zeewater plaats. Min of meer gelijktijdig worden miljoenen eitjes en zaadcellen van vele volwassen dieren het water in gespoten. In het zeewater vindt de bevruchting plaats. Er ontstaat dan een larve met een planktonische levenswijze. De larven kunnen wel enigszins op eigen kracht door het water zwemmen, maar deze beweging is slechts van ondergeschikt belang. De larve gaat waar de zeestroming het dier heen voert, zoals dat met al het plankton het geval is. Na ongeveer een maand wordt de larvale schelp gevormd, die gedurende enige tijd verder aangroeit. De larvale schelp ziet er nog niet zo uit als die van de volwassen mossel. Na verloop van tijd wordt de schelp te zwaar voor een zwevende levenswijze en zakt het broed naar de zeebodem. Deze broedval is een kritieke fase, want het dier is afhankelijk van de geschiktheid van de plaats om zich met byssusdraden (de baard van een mossel) vast te kunnen hechten. Daarvoor leent een vaste ondergrond zich het best. Aangezien het dier nog maar 1,5 à 2 mm groot is, is de speelruimte niet groot: lange afstanden om een geschikte plaats op te zoeken kunnen niet worden afgelegd. De fase is verder kritiek, omdat ook op de zeebodem veel predatoren aanwezig zijn. Slechts een gering deel van de oorspronkelijke larvenpopulatie komt terecht op een geschikte plek en overleeft de eerste periode. Mosselen van ongeveer 1 centimeter zijn mosselzaad, wanneer de mosselen circa vier tot vijf centimeter groot zijn, zijn ze halfwasmosselen. Na ongeveer twee jaar zijn de mosselen zes tot zeven centimeter groot en geschikt voor consumptie.

Populatie

Bedreigingen van de bevolking

De belangrijkste natuurlijke vijanden van de mossel zijn waadvogels, zoals de scholekster, de eidereend en de zee-eenden. Bij laag water zoekt de scholekster de mosselen op en verbrijzelt ze of wrikt ze met haar snavel open. Daarnaast zijn zeesterren ondanks hun trage beweging geduchte roofdieren. Een zeester kruipt op de mossel en trekt met haar armen de twee schelpdelen van elkaar. De armen van de zeester zijn voorzien van vele kleine zuignapjes aan de onderzijde. Die zuigen zich vast aan de schelpen van de mossel en oefenen zo een trekkracht op de schelp uit. De zeester hoeft verder geen inspanning te leveren aangezien de zuignapjes een constante kracht uitoefenen. Zoals elk schelpdier moet de mossel om de schelp dicht te krijgen zijn sluitspier gebruiken. Het dichthouden van een schelp kost dus ook zonder een aanval van een zeester al energie. Als daar de trekkracht van de zeester bovenop komt, raakt de mossel dan ook betrekkelijk snel moe. Zodra de mossel de schelp iets opent, spuit de zeester maagzuur naar binnen. De mossel trekt zijn schelp weer dicht en wordt nu al deels verteerd door de zure sappen van de zeester. Het duurt dan niet lang meer voordat de mossel sterft en de schelpdelen zich weer openen.

Laat meer zien

Een derde vijand van de mossel is de vleesetende slak, zoals de tepelhoorn. De tepelhoorn boort een gaatje in de schelp met zijn rasptong of radula, die bezet is met tandjes. Daarna wordt de inhoud door het gaatje leeggezogen en blijft de mosselschelp leeg achter.

Een nieuwe bedreiging is de Japanse oester; deze exoot maakt gebruik van hetzelfde substraat als de mossel, maar filtert bovendien ook de mossellarven mee uit het water.

De mens is ook een vijand van de mossel, omdat de vangst schade toebrengt aan de populaties. Dit speelt minder mee bij gekweekte mosselculturen.

Laat minder zien

Referenties

1. Mossel artikel op Wikipedia - https://nl.wikipedia.org/wiki/Mossel_(weekdier)

Meer fascinerende dieren om over te leren