De breedbekstrandloper (Calidris falcinellus synoniem: Limicola falcinellus) behoort tot de familie der strandlopers (Scolopacidae).
De breedbekstrandloper is 17 à 18 centimeter lang en is kleiner dan de bonte strandloper (Calidris alpina), maar groter dan de kleine strandloper (Calidris minuta). De soort heeft opvallend korte poten en een lange snavel met een zwarte basis en een geknikte punt. De bovenzijde is donker met lichte, snipachtige strepen. De onderzijde is wit. In de winter is hij meer grijs van kleur.
De breedbekstrandloper komt voor op begroeide slikken, op vloeivelden en in moerassen en in mindere mate langs de zeekust. Het broedgebied bevindt zich in Noord-Europa en in Siberië in natte venen en in moerassen. Het overwinteringsgebied van de Europese populatie bevindt zich in het Middellandse Zeegebied, terwijl de Siberische populatie in Zuidoost-Azië de winter doorbrengt. In Nederland is het een onregelmatige gast in België een dwaalgast.
De soort telt 2 ondersoorten:
Het voedsel van de breedbekstrandloper bestaat uit insecten, slakken, wormen en zaden.
De breedbekstrandloper heeft een groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) klein. De grootte van de populatie is in 2006 geschat op 86.000 tot 89.000 individuen. De aantallen gaan achteruit. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staat deze strandloper als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.