Ringslangplatstaart
Koninkrijk
Fylum
Onderstam
Klasse
Volgorde
Onderorde
Soort
SOORTEN
Laticauda colubrina
Grootte van de populatie
Unknown
Gewicht
600-1800
21.2-63.5
goz
g oz 
Lengte
875-1420
34.4-55.9
mminch
mm inch 

De ringslangplatstaart (Laticauda colubrina) is een slang uit de familie koraalslangachtigen (Elapidae). Het verspreidingsgebied omvat zuidelijk Azië en Australië tot delen van Midden-Amerika.

Laat meer zien

De lichaamskleur is zwart met witte banden over het gehele lichaam; de staartpunt is sterk lateraal afgeplat. De kop is deels zwart van kleur en heeft een masker van gele vlekken. De vrouwtjes zijn bijna anderhalf maal zo groot als de mannetjes. Hoewel de lichaamslengte van vrouwelijke exemplaren doorgaans tussen een en anderhalve meter ligt, kunnen ze veel langer worden, met uitwassen tot ruim drie meter.

De ringslangplatstaart is zeer giftig, maar is niet agressief en bijt alleen als hij wordt aangevallen. Op het menu staan voornamelijk palingen en andere vissen. In Azië worden vissers vaak geconfronteerd met de slang als ze hun netten leeghalen, maar beten van de ringslangplatstaart zijn zeldzaam. De slang wordt ook commercieel gevangen om het vlees en de huid. Daarnaast valt de slang ten prooi aan roofvogels en sommige haaien.

De slang is zowel 's nachts als overdag actief. De ringslangplatstaart is een zeebewoner die soms aan land gaat, bijvoorbeeld voor de paring en de afzet van de eieren. Het voedsel wordt altijd in zee buitgemaakt.

Laat minder zien

Uiterlijk

De ringslangplatstaart heeft opvallende lichaamskleuren die ook bij andere soorten platstaarten voorkomen.

Laat meer zien

De kop is afgerond en heeft een overwegend zwarte kleur en er is een maskerachtige gele tekening aanwezig. Met name de delen van de voorzijde van de kop zijn geel; de bovenzijde van de kop is voornamelijk zwart; de gele kleur loopt aan de dorsale zijde van de snuitpunt aan de voorzijde tot aan de voorzijde van de frontale schub. De onderzijde van de kop is zwart en ook is er een zwarte oogstreep aanwezig die loopt van het oog tot in de nek.

Net als andere slangen zijn het patroon, de vorm en de aantallen van de schubben op het lichaam uniek voor de soort. Vooral de schubben aan de kop verschillen per soort wat betreft de configuratie en die hebben ook bijna allemaal een aparte naam.

Aan de bovenzijde van de kop is de frontale schub gelegen, dit is de grootste schub van de kop en deze bedekt het grootste deel van de bovenzijde van de kop. Achter de frontale schub zijn twee grote pariëtale schubben gelegen, die een niervormige contour hebben.

De ogen zijn rond en van gemiddelde grootte en de pupil is rond. Aan de bovenzijde van het oog is een grote schub aanwezig, de supraoculaire (supra = boven, oculair = van het oog) schub. Voor het oog is een enkele preoculaire (pre = voor) schub gelegen; veel slangen hebben meer van deze schubben. Achter het oog zijn twee postoculaire (post = achter) schubben gepositioneerd.

De neusgaten bevinden zich aan de zijkant van de kop. Ze hebben een ventielachtig klepje zodat zeewater niet zomaar binnen kan dringen. Ieder neusgat is gelegen in een nasale schub. Tussen de nasale schubben aan weerszijden van de kop zijn twee Internasale schubben (inter = tussen) aanwezig. Achter de internasalen is vaak een ongedeelde schub gelegen. Dit is een verschil met de kop van gewone platstaart (Laticauda laticaudata), die nooit een dergelijke 'extra' schub heeft.

De rostrale schub (rostrum = snuit) is de voorste schub van de bovenkaak, de schub is precies boven de mondopening gelegen. De rostrale schub is ongedeeld en bestaat uit een enkele plaat. De rostrale schub is bij deze soort hoger dan zij breed is. Aan de onderkaak is de mentale schub aanwezig aan de voorzijde. Achter het rostrum (aan de bovenzijde ) zijn de bovenlipschubben of supralabiale schubben gelegen. De derde en vierde supralabiale schub vormen een deel van de rand om het oog. De ringslangplatstaart heeft zeven tot acht supralabialen. De schubben aan de onderste mondrand worden de onderlipschubben of infralabiale schubben genoemd, dit zijn er altijd vijf.

Een belangrijke aanpassing van de kop zijn twee zoutklieren die dienen om overtollig zout af te voeren. Deze zoutklieren zijn onder de tong van de slang gelegen. De tong is gevorkt en wordt gebruikt om geurdeeltjes te analyseren. Zo kan de slang zijn prooien waarnemen en ook exemplaren van het andere geslacht worden met de goed ontwikkelde reukzin opgespoord tijdens de voortplantingstijd.

De ringslangplatstaart heeft een vrijwel cilindrisch lichaam dat in doorsnede nagenoeg rond is. Dit in tegenstelling tot de meeste slangen, die een duidelijk afgeplat lichaam hebben.

De huid van deze slang is grijsblauw met zwarte dwarsbanden. De dwarsbanden worden nauwer naar de buikzijde toe en lopen vaak door over de buikzijde. Sommige banden of zelfs alle banden kunnen aan de buikzijde ook onderbroken zijn. De huid heeft nooit een zigzagpatroon van banden zoals bij andere slangen bekend is. De kleur van de buikzijde is verder geelachtig.

De mannetjes bereiken een lichaamslengte tot 87 centimeter waarvan zo'n 13 cm bestaat uit de staart. De vrouwtjes worden aanzienlijk groter, tot 1,42 meter waarvan ongeveer 14,5 cm bestaat uit de staart. Uitschieters kunnen nog langer worden tot twee meter en het allerlangste bekende exemplaar had een lengte van 3,6 meter. Mannetjes wegen ongeveer 600 gram, de vrouwtjes kunnen drie keer zo zwaar worden, tot 1800 gram.

De slang heeft meerdere rijen schubben aan de rug, de dorsale schubben, en een enkele rij schubben aan de buik, de ventrale schubben. Op het midden van het lichaam zijn 21 tot 23 dorsale schubbenrijen in de lengte gelegen, heel zelden ook 25 rijen. De gewone platstaart (Laticada laticaudata) heeft een vast aantal van negentien rijen en is hieraan te onderscheiden. De dorsale schubben van de slang zijn glad, ze dragen geen kielen. De schubben overlappen elkaar deels zodat ze een stevig pantser vormen.De buikschubben aan de onderzijde van het lichaam zijn een derde tot meer dan de helft van de breedte van het lichaam, dit is breed in vergelijking met andere soorten. Ze zijn rechthoekig en vier keer zo breed als lang. De ringslangplatstaart heeft 213 tot 243 buikschubben, van de keel tot aan de cloaca waar de staart begint.

De slang heeft een afgeplatte, peddelvormige staart. Deze wordt gebruikt om het lichaam voort te stuwen en dient ook om de bewegingsrichting te bepalen, het is dus een soort roer. De staartpunt is geheel zwart op het uiteinde na, hier is een gele band aanwezig. Omdat ook de voorzijde van de kop geel is lijken de kop en staart op elkaar. De ringslangplatstaart maakt hiervan gebruik door vijanden met de staartpunt te misleiden; zie ook onder het kopje vijanden en verdediging.

Vanaf de bovenzijde is moeilijk te zien waar het lichaam ophoudt en de staart begint, maar aan de onderzijde is dit makkelijk af te lezen aan de positie van de cloaca. De cloaca is een lichaamsopening die gebruikt wordt voor de paring en ook om zich te ontlasten. De cloacaopening wordt beschermd door een plaat die de anaalplaat wordt genoemd. Bij de ringslangplatstaart is de anaalplaat gespleten en bestaat dus uit twee delen. Achter de cloaca zijn de caudale schubben gelegen, de schubben aan de onderzijde van de staart. Bij de mannetjes is er een rij van 37 tot 47 schubben aanwezig en bij de vrouwtjes zijn dit er 29 tot 35.

Mannetjes hebben net als andere slangen een hemipenis waarmee de slang aan beide zijden contact kan maken met de cloaca van het vrouwtje. De hemipenis van de ringslangplatstaart is aan het uiteinde gevorkt. De penis is bezet met kleine, korte en langere stekeltjes die dienen om de penis te ankeren tijdens de eigenlijke copulatie. De basis van de penis bevat langere en dunnere stekels dan het laatste deel en de stekels zijn hier bovendien verder uit elkaar gelegen. Aan het uiteinde van de hemipenis zijn de stekels relatief kort en dik en daarnaast ook talrijker.

Laat minder zien

Video

Verdeling

Geografie

De ringslangplatstaart heeft het grootste verspreidingsgebied van alle soorten platstaarten uit het geslacht Laticauda.

Laat meer zien

De soort komt voor in delen van zuidelijk en zuidoostelijk Azië, langs de kust van de Indische Oceaan aan de kust van China (Taiwan), India, Indonesië, Nieuw-Guinea, Maleisië, Myanmar, Oost-Timor, Sri Lanka en Vietnam. Daarnaast is de slang te vinden op de eilandengroepen Andamanen, Melanesië, Nicobaren, Polynesië, Vanuatu en de Salomonseilanden. In Japan is de slang aangetroffen op de Riukiu-eilanden. Daarnaast is de slang te vinden in delen van kustgebieden van Midden-Amerika en zuidelijk Noord-Amerika in de landen El Salvador, Mexico en Nicaragua. Ten slotte komt de slang ook voor langs de kust van Australië (in de staten Nieuw-Zuid-Wales en Queensland), Nieuw-Zeeland, de Fiji-eilanden en Nieuw-Caledonië.

Het dier is een bewoner van warme wateren, meer specifiek van mangroven en koraalriffen in kuststreken van tropische gebieden. Op open zee wordt de slang alleen migrerend aangetroffen. De ringslangplatstaart is op sommige eilanden zeer talrijk en kan onder vrijwel ieder object op de bodem worden aangetroffen. Vaak worden planten, koralen en rotsspleten als schuilplaats gebruikt. De slang kan landinwaarts tot op een hoogte van veertig meter boven zeeniveau worden gevonden.

Laat minder zien
Ringslangplatstaart leefomgevingskaart

Klimaatzones

Ringslangplatstaart leefomgevingskaart
Ringslangplatstaart
Public Domain Dedication (CC0)

Gewoonten en leefwijze

De slang is zowel overdag als 's nachts actief, maar foerageert meestal 's nachts. De ringslangplatstaart heeft een amfibische levenswijze; de slang leeft deels op het land en deels in de zee.

Laat meer zien

Hoewel de slang niet vaak klimt, kan het dier ook in bomen worden aangetroffen. De ringslangplatstaart komt op het land vaak voor op dezelfde stranden als de gewone platstaart (Laticauda laticaudata). De slang is een goede zwemmer, door het lichaam te kronkelen komt de slang vooruit. De staartpunt wordt bij het zwemmen gebruikt bij de voortstuwing en als roer. In de zee schuilt en jaagt de slang vaak in koraalriffen en langs kusten met mangrovebossen tussen de koralen en planten. Op het land kruipt de slang op eenzelfde manier als andere slangen. Als de ondergrond bestaat uit los materiaal, waar de slang moeilijk grip op krijgt, kan de ringslangplatstaart zich daarop voortbewegen door te side-winden, zoals bekend is van woestijnbewonende slangen.

De ringslangplatstaart is eierleggend en zowel de eigenlijke paring als de afzet van de eieren vindt plaats op het land. Ook om te drinken moeten de slangen aan land gaan. De platstaarten uit het geslacht Laticauda hebben wel zoutafscheidende klieren maar zijn niet in staat om zoveel zout uit zeewater te filteren dat het als drinkwater kan worden gebruikt. De slang neemt overdag vaak een zonnebad door op rotsen, stranden of op mangroven te kruipen. Een andere reden waarom de slang aan land gaat is om te vervellen. Voorafgaand aan de vervelling is de slang kwetsbaarder omdat het gezichtsvermogen vermindert. Het dier zoekt daarom een beschutte plaats op het land op tot na de vervelling.

De slang brengt meer dan de helft van zijn tijd door in de zee. Hier wordt naar voedsel gezocht en ook migreert de slang jaarlijks van het voedselgebied naar de voortplantingswateren, en weer terug.

Laat minder zien
Seizoensgebonden gedrag

Gif

De ringslangplatstaart is niet agressief en bijt zelden. Alleen als het dier wordt aangevallen of opgepakt vertoont het agressief gedrag. Bij een beet wordt slechts een kleine hoeveelheid gif ingespoten. De slang draagt echter een zeer potent vergif dat fataal kan zijn voor mensen. Van de ringslangplatstaart zijn nog geen geregistreerde dodelijke gevallen bekend bij mensen. Het tegengif van deze slang werd in de jaren zestig alleen in het Duitse Naturmuseum Senckenberg bewaard.

Dieet en voeding

Het voedsel bestaat uit in het water levende gewervelde dieren. De slang eet alleen vissen en de prooi bestaat vrijwel altijd uit palingachtigen (Anguilliformes). Aangezien de slang in zee leeft worden alleen zeebewonende palingen gegeten, zoals soorten uit de familie van de murenen (Muraenidae), zeepalingen (Congridae) en slangalen (Ophichthidae) en niet de bekendere zoetwaterpaling.

Laat meer zien

Uit onderzoek naar de maaginhoud van de slang blijkt dat een klein deel van het voedsel bestaat uit andere vissen, zoals hagedisvissen (familie Synodontidae) en koraaljuffertjes (familie Pomacentridae).

De prooi wordt in het water opgespoord en vervolgens met de bek gegrepen waarbij gif wordt geïnjecteerd door de giftanden. Vaak wacht de slang met het prooidier in zijn bek tot deze verdoofd is en verstijft. Het komt ook wel voor dat de slang zijn prooi laat gaan en het lijk korte tijd later opspoort, als het gif zijn werk heeft gedaan. Vermoed wordt dat grotere prooien aan land worden gebracht voor ze worden opgegeten. Een buitgemaakte prooi wordt altijd in één keer doorgeslikt.

Een foeragerende ringslangplatstaart kan worden aangetroffen tot 150 meter onder het wateroppervlak. Veel exemplaren duiken echter nooit dieper dan 60 meter en de meeste dieren komen niet verder dan 20 meter. Het zijn vaak de grotere vrouwtjes die dieper kunnen duiken, hierdoor kunnen ze ook de wat grotere palingen buitmaken zoals congeralen. Een bijkomend voordeel hiervan is dat voedselconcurrentie met mannetjes voorkomen wordt; deze zijn kleiner en duiken minder diep zodat kleinere palingen worden gegeten zoals murenen. De slang kan ongeveer een half uur zonder atmosferische lucht. In de regel wordt echter elke vijf minuten het wateroppervlak opgezocht om te ademen. Een aanpassing aan het vele duiken is de sacculaire long, dit is een verlengd deel van de long dat dient om meer lucht op te slaan in het lichaam tijdens het duiken. Hierdoor kan de slang langer onder water blijven.

De ringslangplatstaart leeft op sommige eilanden vaak samen met de Laticauda crockeri, bijvoorbeeld op het eiland Rennell, behorend tot de Salomonseilanden. De twee slangen hebben een andere voedselkeuze; de ringslangplatstaart leeft van palingen terwijl Laticauda crockeri voornamelijk slaapgrondels (familie Eleotridae) eet.

Overdag neemt de slang een zonnebad op het land, wat de spijsvertering bevordert. Daarnaast is de slang in het water erg langzaam nadat een prooidier is opgegeten. Het dier is dan kwetsbaar voor vijanden en schuilt op het land tot het voedsel is verteerd.

Laat minder zien

Paringsgewoonten

PARINGSGEDRAG

In het grote verspreidingsgebied is de duur van de voortplantingstijd niet overal hetzelfde. Op de Filipijnen kunnen de slangen zich het gehele jaar door voortplanten. In andere delen echter, zoals op Fiji, planten de slangen zich alleen voort in het natte seizoen van september tot december.

Laat meer zien

De slangen trekken naar de kust om te paren en eieren af te zetten. Ze verzamelen zich in de diepere wateren buiten de kust, soms in grote aantallen. De mannetjes trekken eerst naar de ondiepe voortplantingswateren aan de kust, waar ze de vrouwtjes opwachten. Een passerend vrouwtje wordt het hof gemaakt; het mannetje achtervolgt haar en wrijft met zijn kop over haar rug. Vaak zijn er meerdere mannetjes die een vrouwtje achternazitten. Als er één succesvol is, druipen de andere mannetjes af en gaan die op zoek naar een ander vrouwtje. De mannetjes vechten nooit met elkaar, in tegenstelling tot veel andere slangen waarbij de mannetjes elkaar juist fel bestrijden.

De mannetjes en vrouwtjes komen aan land om te paren en kunnen op enige afstand van het water worden aangetroffen. Aan land schuilt de slang onder rotsen, in spleten, onder houtblokken of droog koraal en in holtes onder de grond. De slang gaat ook aan land om van de ene naar de andere toegang tot de zee te trekken, waarbij grote afstanden kunnen worden afgelegd. De meeste exemplaren die op het land verblijven trekken naar andere wateren. Op het land vertoevende exemplaren zijn schuw en jagen nooit op prooien.

De ringslangplatstaart is een eierleggende soort; per jaar worden gemiddeld zes tot achttien eieren afgezet. Het aantal eieren verschilt echter per regio; in Fiji worden ongeveer vier tot tien eieren per legsel afgezet en in Nieuw-Caledonië varieert het aantal van veertien tot twintig.

De eieren worden afgezet in rotsspleten boven de vloedlijn zodat ze niet overstromen. In dergelijke holtes is de temperatuur constant en is het permanent vochtig, wat belangrijk is voor de ontwikkeling van de eieren. Vaak gebruiken meerdere vrouwtjes dezelfde holte en dergelijke holten bevatten meestal ook eierschalen van voorgaande jaren.

Na ongeveer zestien tot twintig weken komen de eieren uit en verschijnen de juvenielen. De jonge dieren lijken wat betreft lichaamsvorm en kleurpatroon van het begin af aan op de volwassenen, al zijn ze veel kleiner. De kleuren van de juvenielen zijn helderder en sterker afgegrensd dan die van volwassen dieren. De mannetjes zijn seksueel volwassen na anderhalf jaar en de vrouwtjes doen er gemiddeld iets langer over en zijn na twee jaar volwassen.

Laat minder zien

Populatie

Bedreigingen van de bevolking

Belangrijke vijanden zijn haaien en sommige vogels. Veel haaien mijden de slang liever, maar van de tijgerhaai (Galeocerdo cuvier) is bekend dat deze veelvuldig slangen eet, waaronder deze soort.

Laat meer zien

Roofvogels die regelmatig een ringslangplatstaart eten zijn de Brahmaanse wouw (Haliastur indus) en de witbuikzeearend (Haliaeetus leucogaster). Kleinere exemplaren van de slang worden soms buitgemaakt door zwemkrabben (familie Portunidae), die de slang met hun scharen doden. De belangrijkste verdediging van de ringslangplatstaart is het opvallende patroon, dat aangeeft dat de slang gevaarlijk of onsmakelijk is. Een dergelijke afschrikwekkende kleur wordt wel een aposematische kleuring genoemd.

Met name tijdens het zoeken naar voedsel is de slang kwetsbaar voor aanvallen van haaien, omdat de kop dan tussen de koralen zit en de staart aan de achterzijde zichtbaar is. De ringslangplatstaart heeft een staartuiteinde dat wat lijkt op de kop: de staart is zwart met een gele band. De staart kan ook wat gedraaid worden zodat deze minder plat lijkt. Hierdoor lijkt de staartpunt op de kop van de slang. Predatoren vallen liever de kwetsbare staart aan om een beet te voorkomen en raken hierdoor verward. Als de slang al zwemmend een vijand ziet naderen wordt een complexer gedrag vertoond. De slang zwemt dan achteruit, houdt de kop stil en beweegt de staartpunt heen en weer. Ook dit gedrag dient om verwarring te veroorzaken bij vijanden. Een dergelijke aanpassing waarbij een lichaamsdeel op een ander lichaamsdeel lijkt, wordt wel mimicry genoemd. Mimicry is ook bekend van andere slangen en hagedissen maar komt meestal voor bij niet-giftige soorten die giftige soorten imiteren om vijanden te misleiden. Bij giftige soorten komt mimicry minder vaak voor.

Naast directe vijanden heeft de ringslangplatstaart ook te lijden van verschillende parasieten. De meeste parasieten die op of in de slang worden gevonden zijn mariene soorten, maar ook typische landbewoners kunnen zich manifesteren op de slang.

Ook teken die op het land leven worden aangetroffen op de huid van de slang. Bij exemplaren die in het noorden werden gevonden bleek dat ze geïnfesteerd waren door vele teken. Het is niet bekend hoe de teken, die tot de landbewonende spinachtigen behoren, kunnen ademen als de slang zich onder water bevindt.

In de slang zijn verschillende endoparasieten aangetroffen, dit zijn parasieten die binnenin het lichaam leven en niet op de huid. Er is vooral sprake van parasitaire mijten, die zich nestelen in de luchtpijp en de longzak van de slang. Daarnaast werden andere parasieten gevonden zoals nematoden, zuigwormen en lintwormen.

Laat minder zien

Referenties

1. Ringslangplatstaart artikel op Wikipedia - https://nl.wikipedia.org/wiki/Ringslangplatstaart
2. Ringslangplatstaart op de IUCN Rode Lijst-site - https://www.iucnredlist.org/species/176750/7296975

Meer fascinerende dieren om over te leren