Putter
Koninkrijk
Fylum
Klasse
Volgorde
Familie
Onderfamilie
Soort
SOORTEN
Carduelis carduelis
Grootte van de populatie
101-155 Mlnlnn
Levensduur
10 years
Gewicht
14-19
0.5-0.7
goz
g oz 
Lengte
12-13
4.7-5.1
cminch
cm inch 
spanwijdte
21-25
8.3-9.8
cminch
cm inch 

De putter of distelvink (Carduelis carduelis) is een zangvogel uit de familie der vinkachtigen. Het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de putter beslaat een groot deel van Europa, delen van Noord-Afrika en het westen van Azië. Daarbuiten is de putter geïntroduceerd in Australië, Nieuw-Zeeland, Noord- en Zuid-Amerika en Zuid-Afrika.

Laat meer zien

De putter is een relatief slanke vink met een kenmerkende koptekening. Zijn rode gezicht is omlijst met een brede witte band, terwijl het achterhoofd zwart is. Over de zwarte vleugels loopt in de lengte een brede gele band. Verder is het verenkleed lichtbruin op de rug en de flanken, wit op de onderzijde en zwart op de staart.

In de westerse wereld wordt de putter sinds lange tijd als kooivogel gehouden. Sommige putten met een klein emmertje zelf hun water uit een waterreservoir. Hieraan dankt de putter zijn Nederlandse naam.

Laat minder zien

Uiterlijk

De putter is een tenger gebouwde vink met een spitse snavel en een diepgevorkte staart. Een volwassen vogel heeft een lichaamslengte van 11,5 tot 12,5 centimeter en een vleugelspanwijdte van 21 tot 25 centimeter. Het gewicht varieert tussen de 14 en 19 gram.

Laat meer zien

Een volwassen putter heeft een rood masker en een donkere teugelstreep. Achter dit rode masker loopt bij de meeste ondersoorten een brede witte baan van de oorstreken tot aan de kin. Daarachter bevindt zich een volgende zwarte baan, die van boven de schouders tot aan de kruin loopt. Bij putters in het meest oostelijke gedeelte van het verspreidingsgebied, de zogenoemde caniceps-groep, ontbreekt de zwart-witte tekening achter het rode masker. Bij hen is dit gebied effen grijs.

De vleugels zijn overwegend zwart. De slagpennen hebben witte toppen en een grote gele vlek in het midden. Wanneer de putter zijn vleugels spreidt, is een brede gele vleugelstreep zichtbaar. Ook de staartpennen zijn zwart en hebben een wit uiteinde. Aan de onderzijde is het verenkleed overwegend wit.

De bovenzijde en de borst van de putter is geelbruin in het winterkleed en grijzer en lichter gekleurd in het zomerkleed. Het zomerkleed verschijnt na het slijten van de veerpunten. De bovendelen en de borst worden grijzer en lichter gekleurd en de uiteinden op de slag- en staartpennen vertonen minder wit. Ook is de lichte vlek achter in de nek witter. De snavel is in het zomerkleed geheel wit, maar in het winterkleed krijgt het een donker gekleurde snavelpunt.

Het juveniel is overwegend grijsachtig geelbruin, met vage donkere vlekken en strepen. De onderzijde is lichter dan die van een volwassen vogel en de kop is effen gekleurd. Daarentegen is de juveniel dankzij zijn gele vleugelstrepen als putter te herkennen.

Laat minder zien

Video

Verdeling

Geografie

De putter is inheems in Europa, Noord-Afrika en het westen en midden van Azië. Hij komt vooral voor in open, licht beboste terreinen. In Europa zijn dit bijvoorbeeld tuinen, parken en bosranden.

Laat meer zien

In een groot deel van zijn verspreidingsgebied is de putter een standvogel, maar in een groot deel van Azië migreert hij jaarlijks tussen koude en mildere streken.

Reeds in de 19e eeuw werd de putter geïntroduceerd in Canada, de Verenigde Staten, Mexico, Peru, Argentinië, Chili, de Falklandeilanden, Uruguay, Brazilië, Zuid-Afrika, Australië en Nieuw-Zeeland. De putter heeft in veel delen van de wereld zijn leefgebied verder uitgebreid.

Laat minder zien
Putter leefomgevingskaart
Putter leefomgevingskaart

Gewoonten en leefwijze

De putter is een sociale vogel die het grootste deel van het jaar in groepsverband leeft. Groepsleden delen een gemeenschappelijk voedselterritorium en verdedigen deze tegen andere putters. Ze foerageren meestal in open gebied, zoals bermen en op braakliggende terreinen. Met name in de winter vormen putters grote zwermen van tot wel veertig vogels.

Seizoensgebonden gedrag
De roep van een vogel

Dieet en voeding

De putter heeft een voorkeur voor kleine zaden, zoals die van distels en andere composieten. Dankzij zijn lange snavel kan de putter deze moeilijk te bereiken zaden bemachtigen. In een groot deel van zijn verspreidingsgebied is de putter de enige vogel die het zaad van kaardenbollen kan bereiken, dat zich aan de onderkant van lange, stekelige buizen bevindt.

Laat meer zien

Behalve kleine zaden voedt de putter zich met bessen, knoppen (onder andere van de paardenbloem) en gras. In de winter bezoekt hij ook de voedertafel. Nestlingen worden ook gevoerd met insecten.

Laat minder zien

Paringsgewoonten

PARINGSGEDRAG

De geslachten vertonen niet veel seksuele dimorfie. Het grootste verschil is de grootte van het rode gezichtsmasker. Deze loopt bij het mannetje tot voorbij het oog, maar bij het vrouwtje tot halverwege het oog. De teugelstreep en schouders van het mannetje zijn diepzwart, maar die van het vrouwtje zijn lichter gekleurd. Het mannetje heeft bovendien een iets grotere snavel en smallere grijze toppen aan de kleine vleugeldekveren. In het zomerkleed is het gezichtsmasker en de gele vleugelstrepen van het mannetje feller gekleurd dan bij het vrouwtje.

Laat meer zien

Tijdens de winter worden in de groepen de koppels gevormd voor het aansluitende broedseizoen, dat loopt van april tot september. De putter broedt vaak in losse groepen die uit wel tien paren kunnen bestaan.

Aan het eind van de winter zoekt het mannetje een geschikte nestplaats, meestal in een open bos of in een vrijstaande boomgroep. Het nest wordt alleen door het vrouwtje gemaakt, het mannetje houdt haar enkel gezelschap. Doorgaans is het nest binnen een week klaar.

Het compacte en zorgvuldig afgewerkte nest wordt gewoonlijk enkele meters boven de grond gebouwd, waarbij het goed is verstopt tussen de bladeren. Bij voorkeur bouwt de putter het nest aan het einde van een dunne tak. Het nest is gemaakt van mossen en korstmos en wordt met spinrag aan de takken bevestigd. De binnenzijde van het nest is relatief diep, zodat de eieren er bij hevige wind niet uit kunnen rollen.

Enkele dagen nadat het nest klaar is, worden de eieren gelegd. De eieren worden doorgaans vroeg in de morgen gelegd, met intervallen van een dag. Gewoonlijk bestaat een broedsel uit vier tot zes eieren. Elk ei is lichtblauw met donkerbruine vlekken en heeft een glanzend oppervlak. Het ei heeft een gemiddelde grootte van 17,3 bij 13,0 millimeter en weegt ongeveer 1,5 gram.

Het vrouwtje broedt de eitjes in 11 tot 14 dagen uit. De nestlingen worden door beide ouders gevoerd. Aanvankelijk krijgen ze zaden en insecten te eten, maar naarmate ze groeien krijgen ze steeds minder insecten.

Dertien tot achttien dagen na het uitbroeden vliegen de jongen uit. Ze worden daarna nog zeven tot negen dagen door de ouders gevoerd. Daarna vliegen ze in troepen rond en wijden de ouders zich aan het tweede broedsel. Per jaar worden meestal twee, maar soms drie legsels grootgebracht.

Laat minder zien

Populatie

Referenties

1. Putter artikel op Wikipedia - https://nl.wikipedia.org/wiki/Putter
2. Putter op de IUCN Rode Lijst-site - https://www.iucnredlist.org/species/103764950/152615959
3. Xeno-canto vogelgeluid - https://xeno-canto.org/707644

Meer fascinerende dieren om over te leren