Eiland

Paaseiland

55 soorten

Paaseiland is een Polynesisch eiland in de Grote Oceaan.

Ecologie

Paaseiland behoort tot een speciale ecoregio waarvan de biodiversiteit een heel eigen karakter heeft. Uit palynologisch onderzoek bleek dat het eiland voor de komst van de Polynesische immigranten bedekt was met bossen, struikgewas, varens en grassen. Zo groeide er een mimosa-achtig boompje, de toromiro (Sophora toromiro). De laatste overlevende plant werd in 1917 door Carl Skottsberg waargenomen in de krater van de vulkaan Rano Kau. Dit exemplaar overleefde tot 1960. Zaden van deze plant werden in 1956 door Thor Heyerdahl verzameld, kwamen terecht bij Göteborgs botaniska trädgård en Kew Gardens. Deze botanische tuinen hebben gezamenlijk een wetenschappelijk programma opgezet voor de herintroductie van de toromiro op Paaseiland.

Verder groeide er een grote, nu uitgestorven soort palmboom, Paschalococos disperta. Deze behoorde tot de meest voorkomende soorten bomen. Deze palmboom is verwant aan de Chileense wijnpalm (Jubaea chilensis). De Chileense wijnpalm is de grootste palm in de wereld. Deze bomen bereikten na ongeveer honderd jaar hun grootste hoogte. De cilindrische basis meet vaak 1 meter of meer in diameter en is ten minste 20 meter hoog. Waarschijnlijk speelde de Polynesische rat (Rattus exulans) een belangrijke rol bij het verdwijnen van deze paaseilandpalm. Het bleek dat 99% van de gevonden, gefossiliseerde palmzaden was aangeknaagd. Daardoor kon het bos zich niet verjongen. Mede door houtkap leidde dit ertoe dat rond 1650 het bos volledig was verdwenen. Dit was voor de eerste Europeanen het eiland bezochten.

Omdat het bos met bomen zoals de paaseilandpalm en de toromira verdween, kwam er minder regenval. In 1868 werd een begin gemaakt met de teelt van schapen en dit leidde ertoe dat het eiland rond 1950 grotendeels bedekt was met grassen en zeggen en russen.

Verder blijkt uit onderzoek dat het eiland een zeer rijke zeevogelbevolking had in prehistorische tijden. Er waren ook landvogels, twee soorten rallen, twee soorten papegaaien en een soort reiger die nu zijn uitgestorven. Op het hoofdeiland zijn nu geen zeevogelkolonies meer, wel op het kleine rotseiland Motu Nui en de omringende rotseilandjes.

laat minder zien

Paaseiland is een Polynesisch eiland in de Grote Oceaan.

Ecologie

Paaseiland behoort tot een speciale ecoregio waarvan de biodiversiteit een heel eigen karakter heeft. Uit palynologisch onderzoek bleek dat het eiland voor de komst van de Polynesische immigranten bedekt was met bossen, struikgewas, varens en grassen. Zo groeide er een mimosa-achtig boompje, de toromiro (Sophora toromiro). De laatste overlevende plant werd in 1917 door Carl Skottsberg waargenomen in de krater van de vulkaan Rano Kau. Dit exemplaar overleefde tot 1960. Zaden van deze plant werden in 1956 door Thor Heyerdahl verzameld, kwamen terecht bij Göteborgs botaniska trädgård en Kew Gardens. Deze botanische tuinen hebben gezamenlijk een wetenschappelijk programma opgezet voor de herintroductie van de toromiro op Paaseiland.

Verder groeide er een grote, nu uitgestorven soort palmboom, Paschalococos disperta. Deze behoorde tot de meest voorkomende soorten bomen. Deze palmboom is verwant aan de Chileense wijnpalm (Jubaea chilensis). De Chileense wijnpalm is de grootste palm in de wereld. Deze bomen bereikten na ongeveer honderd jaar hun grootste hoogte. De cilindrische basis meet vaak 1 meter of meer in diameter en is ten minste 20 meter hoog. Waarschijnlijk speelde de Polynesische rat (Rattus exulans) een belangrijke rol bij het verdwijnen van deze paaseilandpalm. Het bleek dat 99% van de gevonden, gefossiliseerde palmzaden was aangeknaagd. Daardoor kon het bos zich niet verjongen. Mede door houtkap leidde dit ertoe dat rond 1650 het bos volledig was verdwenen. Dit was voor de eerste Europeanen het eiland bezochten.

Omdat het bos met bomen zoals de paaseilandpalm en de toromira verdween, kwam er minder regenval. In 1868 werd een begin gemaakt met de teelt van schapen en dit leidde ertoe dat het eiland rond 1950 grotendeels bedekt was met grassen en zeggen en russen.

Verder blijkt uit onderzoek dat het eiland een zeer rijke zeevogelbevolking had in prehistorische tijden. Er waren ook landvogels, twee soorten rallen, twee soorten papegaaien en een soort reiger die nu zijn uitgestorven. Op het hoofdeiland zijn nu geen zeevogelkolonies meer, wel op het kleine rotseiland Motu Nui en de omringende rotseilandjes.

laat minder zien