Het klein koolwitje of knollenwitje (Pieris rapae) is een dagvlinder uit de familie van de witjes (Pieridae).
Het klein koolwitje komt in grote delen van Europa voor, maar ook in Noord-Afrika, Azië en Japan en is een exoot in Noord-Amerika en Australië. De vlinder vliegt van zeeniveau tot 3000 meter in berggebied. Het stelt geen specifieke eisen aan zijn omgeving en kan daarom overal worden aangetroffen waar de waardplanten groeien.
Onder de waardplanten van het klein koolwitje bevinden zich verscheiden koolsoorten, vandaar de naam. Door kwekers van koolsoorten wordt de rups algemeen als een plaagdier gezien. Meer specifiek zijn de waardplanten: de kruisbloemenfamilie (Brassicaceae), de resedafamilie (Resedaceae), de kappertjesplant (Capparis spinosa), de Oost-Indische kers en andere Tropaeolaceae en enkele soorten uit de amarantenfamilie (Chenopodiaceae) zoals vooral meldes (Atriplex).
De vlinder legt één tot hooguit zes eieren per plant op de onder- of bovenkant van het blad of op de stengel van de plant. Mede hierdoor leven de rupsen vaak solitair. Er zijn 3 tot 4 generaties per jaar. De eerste generatie vliegt tot eind juni. De tweede en de derde generatie overlappen elkaar en vliegen van eind juni tot eind september. Soms is er ook nog een vierde generatie tot in november.
De vlinder overwintert als pop, vaak relatief laag bij de grond (1-3 meter) en regelmatig aan niet-natuurlijke voorwerpen (muren, hekwerk, tuinmeubels etc.). De vliegtijd is van maart tot en met november, maar de vlinder wordt op de Canarische Eilanden het hele jaar door waargenomen.
De rups zit vaak langs een nerf of bladrand van kruisbloemigen, maar vanaf het derde stadium leeft deze meestal in het hart van de koolplant.
De rups wordt geparasiteerd door een Europese sluipwesp uit het Apantheles-geslacht. Daarnaast zetten sommige sluipvliegen hun eitjes op de poppen af en eten lieveheersbeestjes en de gewone hooiwagen de rupsen op. Ook sommige wantsen en een virus zijn natuurlijke vijanden van de rups.