De zwervende heidelibel (Sympetrum fonscolombii) is een echte libel (Anisoptera) uit de familie van de korenbouten (Libellulidae). Het is een zuidelijke invasiesoort die met zuidwestenwind noordelijk zwerft. In Nederland is ze na 2000 vrij algemeen. In België geldt de soort als zeldzaam. De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1840 als Libellula fonscolombii gepubliceerd door Edmond de Sélys Longchamps. De soort is vernoemd naar de Franse entomoloog Étienne de Fonscolombe.
De zwervende heidelibel heeft zwarte poten met gele strepen. De onderkant van de ogen is kenmerkend blauwgrijs gekleurd. Meestal is er een vrij grote gele vlek in de basis van de achtervleugels. De pterostigma’s zijn geel met dikke zwarte randaders. Bij uitgekleurde mannetjes is het achterlijf in bovenaanzicht diep rood. In zijaanzicht loopt een onderbroken lijn van zwarte streepjes, maar de onderkant van het achterlijf is niet zwart. De voorste vleugeladers zijn opvallend rood. Op de zijkanten van het borststuk ontstaat een blauwige zweem. Jonge mannetjes en de vrouwtjes hebben aanvankelijk een citroengele grondkleur van het achterlijf, later donkergeel tot strokleurig. Het achterlijf heeft in zijaanzicht meestal twee vrijwel doorlopende zwarte lengtestrepen, waarvan de bovenste duidelijk onderbroken is en daardoor uit losse streepjes bestaat. Bij oude vrouwtjes raakt de onderkant van het achterlijf zilvergrijs bestoven, waardoor de onderste zwarte lengtestreep niet meer opvalt. De meer centraal geplaatste rij van streepjes blijft wel zichtbaar. De voorste vleugeladers zijn geel. De lichaamslengte van volwassen dieren is 33 tot 40 millimeter.
De larve is 15 tot 20 mm lang.
De habitat van de zwervende heidelibel bestaat uit stilstaand water met een pionierkarakter: ondiepe zandige plassen met weinig vegetatie. Vaak zijn dit pas gegraven plassen of plassen die in de zomerperiode uitdrogen. Soms ook in meer permanente plassen met meer vegetatie.
De soort is wijdverbreid in Europa, Azië en Afrika. In Zuid-Europa is het een zeer algemene soort, die zijn areaal de laatste jaren flink naar het noorden heeft uitgebreid. De noordgrens van het areaal loopt nu door Ierland, Schotland, Noord-Duitsland, Polen, Wit-Rusland en Oekraïne. In het noordelijk deel van zijn verspreidingsgebied wisselen de aantallen van jaar tot jaar sterk, afhankelijk van het voorkomen van invasies. In Nederland is het inmiddels een vrij algemene soort die verspreid voorkomt, maar de meeste waarnemingen komen van de binnenlandse zandgronden en de duinen. In Groningen en Friesland is de soort nog schaars.
De larven leven tussen waterplanten en op de bodem, en graven zich regelmatig in de modder in.Jonge zwervende heidelibellen trekken weg van het voortplantingswater en komen daar in de meeste gevallen waarschijnlijk niet meer terug. Ze gaan op zoek naar nieuwe voortplantingsplaatsen. Geslachtsrijpe mannetjes die bij het water zijn aangekomen gedragen zich actiever en agressiever dan de meeste andere heidelibellen. Hun gedrag lijkt meer op dat van de vuurlibel. Vanaf vaste uitkijkposten langs de oever maken ze snelle patrouillevluchten over het water. Andere mannetjes worden agressief achtervolgd en verjaagd. Vrouwtjes worden gegrepen voor de paring. De eitjes worden in tandempositie al vliegend afgezet. Het vrouwtje doopt daarbij ritmisch haar achterlijfpunt in het water. Mocht de tandem verbroken worden, dan gaat het vrouwtje alleen verder.
In het voorjaar komen zwervende heidelibellen vanuit Zuid-Europa naar Nederland en vindt hier voortplanting plaats. De meeste larven ontwikkelen zich binnen enkele maanden en sluipen in de zomer van hetzelfde jaar nog uit, vooral in de periode eind augustus-begin september. Sommige larven halen dat niet en zijn genoodzaakt te overwinteren. In het voorjaar zijn daarom kleine aantallen uitsluipende zwervende heidelibellen waarneembaar. De najaarsgeneratie (dus de nakomelingen van de immigranten) planten zich nauwelijks voort in Nederland. Het is onduidelijk of zij sterven zonder zich voort te planten, of dat zij terugvliegen naar Zuid-Europa, zoals ook een deel van de Nederlandse atalanta's en distelvlinders dat doen.