Eiland

Galapagoseilanden

200 soorten

De Galapagoseilanden zijn bij elkaar gelegen eilanden ter hoogte van de evenaar op de Galapagosrug tussen de Nazcaplaat en de Cocosplaat in de Stille Oceaan.

Ontwikkeling van het dierenleven

De afgelegen ligging van de eilanden maakt dat ze na hun ontstaan maar zeer spaarzaam door dieren vanaf het vasteland zijn gekoloniseerd, waarbij de dieren die in de loop der tijd arriveerden verder onafhankelijk van hun soortgenoten op het vasteland zijn gaan evolueren. Zo ontstonden veel endemische soorten. De specifieke woonomgeving en het grotendeels ontbreken van roofdieren leverden hun eigen bijdrage aan de aard van de selectiedruk: een aantal vogels verloor het vermogen tot vliegen, zeeleguanen ontwikkelden aanpassingen om onder water te kunnen grazen op bedden zeewier, de landschildpadden groeiden tot enorme omvang uit, en de darwinvinken gingen een groot aantal verschillende ecologische niches bezetten, met vooral aanpassingen in de grootte en vorm van hun snavels. Er komt ook een pinguïnsoort voor, de galapagospinguïn. De enige roofvogel is de galapagosbuizerd. Verder leeft er een kleine populatie van (gewone) flamingo's (Phoenicopterus roseus). Ook is er een grote diversiteit aan zeevogels, waaronder blauwvoet- en roodvoetgenten, fregatvogels, golfalbatrossen, zwaluwstaartmeeuwen, stormvogels en pelikanen. Rijstratten zijn de enige inheemse knaagdieren. Deze behoren tot de geslachten Aegialomys, Nesoryzomys en Megaoryzomys, die samen ongeveer vijf soorten in de archipel hebben.

Klimaat

Het klimaat wordt vooral bepaald door de van Antarctica afkomstige koude Humboldtstroom in de oceaan. Om de drie tot zeven jaar wijzigen de zeestromingen in de Grote Oceaan zich rond december echter tijdelijk. Dit verschijnsel wordt El Niño genoemd. In die perioden wordt warmer water uit het gebied ten oosten van Indonesië aangevoerd. Dit warmere water is veel minder rijk aan voedingsstoffen en de tijdelijke wijziging van de zeestromen zorgt voor massale vissterfte. Dan is er rond de eilanden te weinig te eten voor de zeevogels en zeezoogdieren. De zeevogels verlaten de broedkolonies en er vindt sterfte plaats onder de jonge zeeleeuwen.

laat minder zien

De Galapagoseilanden zijn bij elkaar gelegen eilanden ter hoogte van de evenaar op de Galapagosrug tussen de Nazcaplaat en de Cocosplaat in de Stille Oceaan.

Ontwikkeling van het dierenleven

De afgelegen ligging van de eilanden maakt dat ze na hun ontstaan maar zeer spaarzaam door dieren vanaf het vasteland zijn gekoloniseerd, waarbij de dieren die in de loop der tijd arriveerden verder onafhankelijk van hun soortgenoten op het vasteland zijn gaan evolueren. Zo ontstonden veel endemische soorten. De specifieke woonomgeving en het grotendeels ontbreken van roofdieren leverden hun eigen bijdrage aan de aard van de selectiedruk: een aantal vogels verloor het vermogen tot vliegen, zeeleguanen ontwikkelden aanpassingen om onder water te kunnen grazen op bedden zeewier, de landschildpadden groeiden tot enorme omvang uit, en de darwinvinken gingen een groot aantal verschillende ecologische niches bezetten, met vooral aanpassingen in de grootte en vorm van hun snavels. Er komt ook een pinguïnsoort voor, de galapagospinguïn. De enige roofvogel is de galapagosbuizerd. Verder leeft er een kleine populatie van (gewone) flamingo's (Phoenicopterus roseus). Ook is er een grote diversiteit aan zeevogels, waaronder blauwvoet- en roodvoetgenten, fregatvogels, golfalbatrossen, zwaluwstaartmeeuwen, stormvogels en pelikanen. Rijstratten zijn de enige inheemse knaagdieren. Deze behoren tot de geslachten Aegialomys, Nesoryzomys en Megaoryzomys, die samen ongeveer vijf soorten in de archipel hebben.

Klimaat

Het klimaat wordt vooral bepaald door de van Antarctica afkomstige koude Humboldtstroom in de oceaan. Om de drie tot zeven jaar wijzigen de zeestromingen in de Grote Oceaan zich rond december echter tijdelijk. Dit verschijnsel wordt El Niño genoemd. In die perioden wordt warmer water uit het gebied ten oosten van Indonesië aangevoerd. Dit warmere water is veel minder rijk aan voedingsstoffen en de tijdelijke wijziging van de zeestromen zorgt voor massale vissterfte. Dan is er rond de eilanden te weinig te eten voor de zeevogels en zeezoogdieren. De zeevogels verlaten de broedkolonies en er vindt sterfte plaats onder de jonge zeeleeuwen.

laat minder zien